Vijf voor drie parkeer ik mijn auto op de parkeerplaats van het hospice. Wanneer ik mij meld bij de voordeur hoor ik, dat ik word verwacht en ik mag buitenom doorlopen naar haar kamer. Ik loop langs de plantenbakken met bloeiende planten, langs het lege wasrek en sla het hoekje om. Op het plaatsje dat bij haar kamer hoort, staat een tafeltje met daarop - alweer - een bak met prachtig bloeiende planten.
Ze zit rechtop in bed, een kussen in haar rug en een dekentje over de benen. Ze is aan het kleuren en zegt: ik maak dit nog even af hoor, anders weet ik straks niet waar ik ben gebleven. Neem je tijd, zeg ik, terwijl ik mijn handen ontsmet met de handgel die op tafel staat. Ik schuif een stoel dicht bij het bed en ga naast haar zitten. Ik kijk naar haar en denk: het lijkt wel alsof ze steeds kleiner wordt, maar dat zal vast niet zo zijn. Wanneer ze me aankijkt, zie ik heldere en zachte ogen. De vrijwilliger brengt ons thee. Ik schenk het hete water in de glazen kopjes en pak voor haar het zakje rooibosthee. ‘In het rechterkastje staat een trommel met koekjes, zegt ze, die heeft Megan gebakken. Ze zijn heel lekker.’ Ik pak de trommel en allebei nemen we een koekje. Dan is het even stil. Zoals altijd wanneer we samen zijn, komt het gesprek vanzelf op gang. Een van de eerste dingen die ze zegt, is dat ze zo blij is, dat ze in het hospice is. Natuurlijk was ze heel graag in haar eigen huis gebleven, maar toch is het beter zo. Haar man en zij kunnen weer partners zijn en dat is een kostbaar geschenk. Ze vertelt over haar moeder die er gisteren was, samen met haar zus. Hoe moeilijk ze het vindt om haar los te laten. Moeilijker haast nog, dan het loslaten van haar man. Waar die moeite vandaan komt, dat weet ze nog niet precies. Maar de moeite is. Ze vindt het ook zo lastig dat ze haar niet aan mag raken. Die behoefte is bij beide aanwezig. Uiteindelijk heeft ze haar toch geknuffeld. Want wat kan er – zo aan het einde van hun beider leven – nou eigenlijk nog gebeuren. Ze vertelt over de wensambulance, en dat ze nog graag een rondje Dalfsen zou willen maken. Gewoon, langs een paar plekken die haar zo bekend en vertrouwd zijn. Of ze dan ook nog langs huis wil, dat weet ze niet, daar denkt ze over na. Het vertrek naar het hospice ging zo snel, ze had geen tijd om afscheid te nemen. We spreken over vertrouwen. Ze hoopt zo dat het vertrouwen dat er was terug zal komen. Ze is nu soms zo bang, in paniek zelfs, en dan mist ze vertrouwen. Ze vertelt over de keer dat het alarm van de morfine afging. Ze drukte op een knopje voor hulp, maar er kwam niemand. Paniek. Ze vertelt ook dat ze in haar onderlichaam steeds minder gevoel heeft, dat de toiletgang daardoor wordt bemoeilijkt. En dat wanneer ze wel aandrang voelt, ze niet zelfstandig naar het toilet kan. Dat ze ook dan op een knopje moet drukken. En dat er niet altijd gelijk iemand kan komen om haar te helpen. Het maakt haar onzeker en angstig. Ik kijk naar haar en voel de angst bijna die dan door haar heen giert. We zijn in ons leven zo gewend dat het voertuig, waarin wij in deze wereld kunnen bestaan, dat dat werkt, dat alles gesmeerd loopt en dat alle radertjes soepel draaien. Maar in haar lichaam, haar voertuig, werkt alles niet meer zo vanzelfsprekend. Door de ziekte, in combinatie met de vele medicatie die ze krijgt, lijken onderdelen uit te vallen en kan ze zich niet meer bewegen zoals ze dat altijd gewend was: zelfstandig en op haar moment. Ze is afhankelijk. En wanneer hulp dan niet direct nabij is, maakt dat enorm onzeker. En angstig. Het is een nieuwe en onbekende ervaring en daarin heeft ze de ander naast zich zo nodig. Ze ervaart het als moeilijk en innerlijk hard werken. Tegelijk zegt ze zelf: dit is blijkbaar nog iets wat aangekeken en doorleefd wil worden. En paradoxaal genoeg, klinkt daar dan toch vertrouwen in door. Ze omschrijft dat ze het hospice aan de ene kant als een vijfsterrenhotel beleeft. Alles mag, ze kan eten bestellen waar ze zin in heeft, er is veel kennis over palliatieve zorg en ze staan echt voor haar klaar. Aan de andere kant is er door de dag heen veel onrust en aanloop. Regelmatig wordt er op haar deur geklopt en komt er een verpleegkundige of vrijwilliger binnen. Die drukte door de dag heen geeft onrust en prikkels, het houdt haar weg bij zichzelf. Ze ervaart daardoor weinig ruimte om ‘naar binnen te kijken’, te bezinnen of even te mijmeren. We zeggen tegen elkaar dat dus zelfs in het laatste stukje van het leven, wanneer je leven is teruggebracht tot één kamer, die helemaal van jou is en jouw thuis wordt genoemd, dat je dan nog steeds moeite moet doen om je eigen ruimte in te nemen. Want als je dat niet doet, dan wórdt de ruimte ingenomen. We weten allebei hoe ‘makkelijk’ het is om mee te bewegen en je te laten leiden door alles wat er om je heen gebeurt. Daar hoef je niets voor te doen, onbewust verdwijn je als vanzelf in de omstandigheden. Maar we weten allebei ook, hoe bekrachtigend het is wanneer je wel je eigen ruimte in kunt nemen en hoe helend het kan zijn om in jezelf aandacht te geven aan dat wat daar aandacht vraagt. Maar de energie die daarvoor nodig is, is nu zo beperkt. Eerder in het gesprek vertelde ze, dat er een knop is waarop ze kan drukken en dat er dan buiten haar kamer, boven de deur, een rode lamp gaat branden. The red light district, zei ze gekscherend. Wanneer die rode lamp brandt is dat voor de vrijwilligers een teken dat ze rust wil en dat bezoek niet gewenst is. Ik zei: misschien mag je wat vaker op die knop drukken en jezelf zo beschermen tegen alle prikkels van de buitenwereld. Te weten dat je niet gestoord zult worden, dat tijd en ruimte helemaal van jou zijn, kan een plezierige en vrije beleving in jezelf oproepen. Ik sta op om te vertrekken. ‘Durf je mij te knuffelen’, vraagt ze. Ik leg mijn bril weg en we houden elkaar even vast. En ja, dat gaat opnieuw over vertrouwen. Wanneer ik terug rijd naar huis, trekt het gesprek nog eens aan mij voorbij. Ik denk aan vertrouwen en dat ze zo graag wil dat dat terug komt en bij haar blijft. Maar, denk ik dan: niets blijft zoals het is. Misschien is het eerder zo, dat alles er wel altijd is – zelfs vertrouwen - maar dat we er niet altijd bij kunnen. Omdat we in onszelf iets ontberen. Uit eigen ervaring weet ik, dat het je dan kan helpen trouw te zijn aan jezelf, te doen wat goed is voor jou. Alle kleine stapjes die je daarin kunt zetten vullen als het ware in jezelf het reservoir van vertrouwen. Dat red light district dus, dat lijkt echt een goed plan.
1 Comment
Each of us stand seemingly alone,
as we cry out for evidence that we belong. And as we cry out silently through the actions of our every day, We step further from our own sight. Further from the experience of our one same heartbeat. But in the flicker of a single moment we might remember that there are no seperate lives. And that we have never been alone. - Nic Askew – |
Archieven
Augustus 2020
Categorieën |