Vandaag is het zover. Het is 24 november 2022 en ik zit tegenover Annet in mijn werkkamer. Wij gaan in gesprek over het overlijden van haar zoon Sjoerd, nu ruim zes jaar geleden. Sjoerd overlijdt op 10 juli 2016 op 19-jarige leeftijd aan de gevolgen van acute lymfatische leukemie. Hij laat zijn moeder en zijn broer achter in diepe verslagenheid en verdriet.
Op 10 mei 2017, bijna een jaar na zijn overlijden, had ik met Annet een eerste gesprek over dit grote verlies. Wat gebeurt er met je wanneer je grootste angst als ouder waarheid wordt? Wat gebeurt er met jezelf en ook, wat gebeurt er met jou in relatie tot de wereld? In dat gesprek geeft ze woorden aan haar verdriet, aan haar twijfel en ook aan haar zoeken van dat moment. We spreken af, dat we vijf jaar later opnieuw met elkaar in gesprek zullen gaan, om te onderzoeken waar ze dan staat en of er misschien iets is veranderd, in haar of in de wereld om haar heen. Corona gooide roet in het eten, maar nu is er dan toch dat moment.
En, net zoals de vorige keer, laten we ons ook nu leiden door zeven uitspraken. Hieronder lees je een compilatie van ons gesprek.
Op 10 mei 2017, bijna een jaar na zijn overlijden, had ik met Annet een eerste gesprek over dit grote verlies. Wat gebeurt er met je wanneer je grootste angst als ouder waarheid wordt? Wat gebeurt er met jezelf en ook, wat gebeurt er met jou in relatie tot de wereld? In dat gesprek geeft ze woorden aan haar verdriet, aan haar twijfel en ook aan haar zoeken van dat moment. We spreken af, dat we vijf jaar later opnieuw met elkaar in gesprek zullen gaan, om te onderzoeken waar ze dan staat en of er misschien iets is veranderd, in haar of in de wereld om haar heen. Corona gooide roet in het eten, maar nu is er dan toch dat moment.
En, net zoals de vorige keer, laten we ons ook nu leiden door zeven uitspraken. Hieronder lees je een compilatie van ons gesprek.
Over de foto
Gevoelens vertaald in woord, muziek en beeld - woorden gestanst in staal.
Gevoelens vertaald in woord, muziek en beeld - woorden gestanst in staal.
Annet: 'Dit stukje tekst uit het nummer GOLD TOPS van de band Baking Buddha is verwerkt in het monument van Sjoerd. Vrienden van Sjoerd hebben dit nummer geschreven toen hij in coma lag. Ze hebben het opgenomen en de clip laat plekken zien waar ze met Sjoerd zijn geweest en waar ze samen herinneringen aan hebben. Je ziet stukjes beeldmateriaal met Sjoerd, onder andere dat hij aan het drummen is.'
|
Annet: 'Ook Cars, de oudere broer van Sjoerd, schreef een lied voor zijn broer. Hij zingt dit nummer 'Goodbye My Friend' samen met zijn toenmalige band: Cloudy Daze.'
Het gesprek
‘Verdriet zoekt zich een weg door het lichaam, het woont in je, het wordt deel van je huid, van je cellen, het wordt z’n thuis, een permanent huis. Waar woont het verdriet in jou?’
Annet: ‘Dit vind ik een mooie uitspraak, omdat het eigenlijk precies zegt wat rouw is. Het rauwe van de rouw is er soms nog, niet meer zo dagelijks, de rouw zit meer in alles van mij, op celniveau. Het wisselt ook; de ene keer zit het meer in mijn hart, de andere keer zit het meer in mijn hoofd en in herinneringen en soms zit het meer in de emotie, in een brok in mijn keel of een steen in mijn maag. Maar de rouw is zo’n onderdeel van mij geworden, dat het bij wijze van spreken in een druppel bloed zit. Ik ben in totaal nog altijd in rouw en dat zal ik eeuwig blijven. En ik wil het ook niet anders.’
Omdat je daarmee Sjoerd bij je houdt?
‘Ja, altijd, ook in het verdriet. Ik hoef het niet te ontkennen, ik hoef het niet te ontlopen, het is onderdeel van mijn dagelijks bestaan en dat geeft het ook een soort comfort.’
Zeg je daarmee dat de rouw niet alleen maar donker is? Dat het ‘t donker én het licht is?
‘Ja, dat is misschien wel mooi; in de rouw ben ik thuis. Vanaf het moment dat Sjoerd overleed hoort het zo bij mijn leven, dat als het er niet meer zou zijn, ik me misschien wel ontheemd zou voelen.’
Dus rouwen is niet erg?
‘Nee, maar als je zo iemand bent als ik, iemand die graag de controle heeft, dan is de rouw lastig te controleren en dat vind ik moeilijk. Want als het verdriet er is, is het er. Als het écht als een moker komt, dan is het als een golf en dan ga je erin mee. Ik kan het in mijn dagelijkse leven heel goed doseren. Soms komt er een liedje voorbij op de radio, bijvoorbeeld van de uitvaart van Sjoerd, en naar sommige kan ik luisteren en sommige zet ik uit. Dat is een stukje controle. Dan denk ik: nu wel, nu niet. En dat is niet weglopen, of wegrennen ervoor, zo zie ik het niet, het is alleen het moment kiezen.’
Op het kaartje staat: ‘Het wordt z’n thuis, een permanent huis’. Ben jij dan het huis waar de rouw in woont, of woon jij in de rouw?
‘Ik ben het huis waar de rouw in woont. En als er die tsunami-momenten zijn zal dat andersom zijn, dan neemt de rouw het over. Het is een wisselwerking. Misschien is het ook wel mooi om er zo naar te kijken, dat het eigenlijk altijd zoeken naar balans is. En dan is geen dag hetzelfde, want die rouw is er iedere dag en die is onvoorspelbaar. Ik heb geleerd om daar zachter in te zijn. Wel merk ik, dat ik de tsunami in de rouw het liefst alleen doe. Wanneer ik met anderen ben, dan kan ik het er heel goed en heel afstandelijk over hebben en Sjoerd wel blijven benoemen, maar dan laat ik het gevoel er niet zijn. Ik weet niet waarom ik dat doe, maar ik heb het grote verdriet liever alleen.’
Ben je dan eigenlijk altijd aan het werk?
‘Ja, rouwen blijft werken, dat is niet veranderd. Het werk wordt anders, maar het blijft iedere dag werken. Een tijdje geleden vroeg iemand mij: ‘Is er wel eens een dag dat je niet meer aan Sjoerd denkt?’ Nee, ik denk meer wél aan hem dan niet. Al was het alleen maar hoe ik bezig ben met het lichtje bij zijn foto: weer olie bijvullen, aan doen, is het andere lampje nog aan, hoe staan de bloemetjes er bij, ja, in alles.’
Annet: ‘Dit vind ik een mooie uitspraak, omdat het eigenlijk precies zegt wat rouw is. Het rauwe van de rouw is er soms nog, niet meer zo dagelijks, de rouw zit meer in alles van mij, op celniveau. Het wisselt ook; de ene keer zit het meer in mijn hart, de andere keer zit het meer in mijn hoofd en in herinneringen en soms zit het meer in de emotie, in een brok in mijn keel of een steen in mijn maag. Maar de rouw is zo’n onderdeel van mij geworden, dat het bij wijze van spreken in een druppel bloed zit. Ik ben in totaal nog altijd in rouw en dat zal ik eeuwig blijven. En ik wil het ook niet anders.’
Omdat je daarmee Sjoerd bij je houdt?
‘Ja, altijd, ook in het verdriet. Ik hoef het niet te ontkennen, ik hoef het niet te ontlopen, het is onderdeel van mijn dagelijks bestaan en dat geeft het ook een soort comfort.’
Zeg je daarmee dat de rouw niet alleen maar donker is? Dat het ‘t donker én het licht is?
‘Ja, dat is misschien wel mooi; in de rouw ben ik thuis. Vanaf het moment dat Sjoerd overleed hoort het zo bij mijn leven, dat als het er niet meer zou zijn, ik me misschien wel ontheemd zou voelen.’
Dus rouwen is niet erg?
‘Nee, maar als je zo iemand bent als ik, iemand die graag de controle heeft, dan is de rouw lastig te controleren en dat vind ik moeilijk. Want als het verdriet er is, is het er. Als het écht als een moker komt, dan is het als een golf en dan ga je erin mee. Ik kan het in mijn dagelijkse leven heel goed doseren. Soms komt er een liedje voorbij op de radio, bijvoorbeeld van de uitvaart van Sjoerd, en naar sommige kan ik luisteren en sommige zet ik uit. Dat is een stukje controle. Dan denk ik: nu wel, nu niet. En dat is niet weglopen, of wegrennen ervoor, zo zie ik het niet, het is alleen het moment kiezen.’
Op het kaartje staat: ‘Het wordt z’n thuis, een permanent huis’. Ben jij dan het huis waar de rouw in woont, of woon jij in de rouw?
‘Ik ben het huis waar de rouw in woont. En als er die tsunami-momenten zijn zal dat andersom zijn, dan neemt de rouw het over. Het is een wisselwerking. Misschien is het ook wel mooi om er zo naar te kijken, dat het eigenlijk altijd zoeken naar balans is. En dan is geen dag hetzelfde, want die rouw is er iedere dag en die is onvoorspelbaar. Ik heb geleerd om daar zachter in te zijn. Wel merk ik, dat ik de tsunami in de rouw het liefst alleen doe. Wanneer ik met anderen ben, dan kan ik het er heel goed en heel afstandelijk over hebben en Sjoerd wel blijven benoemen, maar dan laat ik het gevoel er niet zijn. Ik weet niet waarom ik dat doe, maar ik heb het grote verdriet liever alleen.’
Ben je dan eigenlijk altijd aan het werk?
‘Ja, rouwen blijft werken, dat is niet veranderd. Het werk wordt anders, maar het blijft iedere dag werken. Een tijdje geleden vroeg iemand mij: ‘Is er wel eens een dag dat je niet meer aan Sjoerd denkt?’ Nee, ik denk meer wél aan hem dan niet. Al was het alleen maar hoe ik bezig ben met het lichtje bij zijn foto: weer olie bijvullen, aan doen, is het andere lampje nog aan, hoe staan de bloemetjes er bij, ja, in alles.’
Waarom is dat belangrijk? Geeft het houvast? Geven die rituele handelingen handen en voeten aan wat je voelt?
‘Ja, het is mijn commitment aan hem, denk ik, een welkom. En ook: Zie je wel, je bent nog steeds heel belangrijk, dit doe ik voor jou. En ook de bloemetjes. Dan zeg ik: vandaag zijn ze weer uit de tuin, vind je het mooi? Of: ze hadden alleen maar roze, balen man, maar volgende week staat er weer wat anders. En dan kijk ik eventjes naar de foto.’
Ben je dan met hem in gesprek?
‘Altijd. Soms zit ik aan de keukentafel, dan kijk ik naar hem en geef hem even een knipoog, dat is …’
Het lijntje?
‘Het lijntje, ja. En ik vind het ook een mooie zorg. Ik zorg voor mijzelf, voor mijn partner en voor de andere kinderen en dit is de enige zorg die ik nog voor Sjoerd kan doen: het lampje dat blijft branden.’
Dus het verdriet woont in jou en het vindt langs het lichtje en de bloemetjes z’n weg?
‘Zo is het, en ik vind er ook zachtheid in. De afgelopen ruim zes jaar heb ik op verschillende manieren geprobeerd het verdriet tastbaar te maken: de plaquette op de begraafplaats in Dronten, het monument in de tuin, het creëren van het plekje op de kast, het zelf maken van de urn, de ketting, de tattoo, we hebben wat as uitgestrooid in New York. Ik zoek altijd naar een mogelijkheid om hem bij de dingen te betrekken, om hem voor mijzelf tastbaar te maken.’
Het klinkt alsof je hem daarmee actueel wilt houden?
‘Ja, maar dat wordt wel steeds moeilijker. Het is alsof ik steeds meer moeite moet doen om hem ook voor anderen levend te houden, er komen immers geen nieuwe herinneringen bij. Met iedereen heb ik erover gesproken, alles is verteld, soms nog een keer en nog een keer ….’
Dus eigenlijk moet je steeds hárder werken?
‘Eigenlijk wel ja, en bewuster ook. Het is niet dat ik hem bij alles erbij haal, dat wil ik ook niet, maar wel als ik het belangrijk vind. Ik wil het ook niet altijd zelf zijn die zijn naam noemt, ik vind het moeilijk daarin mijn eigen ruimte in te nemen. Ik denk vooral eerst voor een ander.’
Zou je dat wel anders willen?
‘Ja, eigenlijk zou ik bij alles altijd eerst willen zeggen: laten we het eerst even vijf minuten over Sjoerd hebben, of over hoe het met mij gaat. Want dat vragen mensen ook niet meer zo vaak. In die zin verandert tijd, verandert je omgeving.’
Zou je daar actief iets in kunnen doen?
‘Nou, daar heb ik wel over gedacht, maar ik weet het niet. Het is meer dat dit soort dingen ontstaan. Misschien dat met dit interview het gesprek weer op Sjoerd komt, hoe fijn zou dat zijn. Toen het monument van Sjoerd net was geplaatst, was dat ook een bespreekmoment, maar mensen in mijn omgeving kennen het inmiddels, hebben het gezien, dat verhaal is verteld. Toch word ik soms nog verrast. Onlangs bracht iemand een mooie rozenkwarts mee en ze zei: die is bedoeld voor op het monument van Sjoerd. We hebben samen een mooi plekje gezocht. Zo bijzonder als iemand dit doet. En hoe dat dan over tien jaar is, dat weet ik nu nog niet.’
Het is een ‘gaand’ proces?
‘Dat is het sowieso. Maar ik heb rouwen eerder ook wel een eenzaam proces genoemd en in die zin wordt het steeds eenzamer.’
Kun je daar iets meer over zeggen?
‘In het begin heeft iedereen het erover, ze zien jou en willen weten hoe het met je is. Maar voor die ander gaat het leven anders door, daar speelde Sjoerd niet zo’n rol als hij in mijn leven deed. Dus ik moet steeds harder werken om er uiting aan te geven. Het is alsof ik steeds meer moet uitleggen dat het nog niet normaal is en dat ik er nog steeds zó verdrietig om ben.’
Misschien is dit wél normaal; een heel nieuw normaal waarin het verdriet altijd bij jou is?
‘Ja, precies.’
Kan het zo zijn dat het voor mensen moeilijk is om dat te zien, om jouw verdriet te zien? Moeilijk ook om daar bij te kunnen blijven?
‘Ja, en misschien komt dat ook door wat ik uitstraal. Er is een gezegde: ‘Niemand gaat je als een lammetje behandelen als je je altijd als een leeuwin uit’, en dat is het ook. Ik probeer het altijd gezellig te houden en sterk en positief over te komen. Die keren dat het niet goed met me gaat, dat krijgen mensen niet mee, omdat ik dan het liefst alleen ben.’
Vraagt dat van jou dat je het meer laat zien?
‘Ja, maar ik kijk wel naar het moment en ook met wie. Soms kan het wel, soms kan het niet. En daarin voel ik ook echt een verantwoordelijkheid. Ik probeer mij altijd te verplaatsen in de ander, want ik wil een ander niet kwetsen of het gesprek ongemakkelijk maken omdat ik vertel over mijn verdriet.
Maar tegelijk, als ik kijk hoeveel mensen nog altijd aan Sjoerd en mij denken met zijn sterfdag en zijn geboortedag, dan is dat meer dan ik van mensen uit mijn omgeving hoor die ook zoiets hebben meegemaakt. En daar ben ik dankbaar voor. Het is zo makkelijk te denken aan wat je graag zou willen, maar je kunt ook kijken naar wat er wel is.’
‘Ja, het is mijn commitment aan hem, denk ik, een welkom. En ook: Zie je wel, je bent nog steeds heel belangrijk, dit doe ik voor jou. En ook de bloemetjes. Dan zeg ik: vandaag zijn ze weer uit de tuin, vind je het mooi? Of: ze hadden alleen maar roze, balen man, maar volgende week staat er weer wat anders. En dan kijk ik eventjes naar de foto.’
Ben je dan met hem in gesprek?
‘Altijd. Soms zit ik aan de keukentafel, dan kijk ik naar hem en geef hem even een knipoog, dat is …’
Het lijntje?
‘Het lijntje, ja. En ik vind het ook een mooie zorg. Ik zorg voor mijzelf, voor mijn partner en voor de andere kinderen en dit is de enige zorg die ik nog voor Sjoerd kan doen: het lampje dat blijft branden.’
Dus het verdriet woont in jou en het vindt langs het lichtje en de bloemetjes z’n weg?
‘Zo is het, en ik vind er ook zachtheid in. De afgelopen ruim zes jaar heb ik op verschillende manieren geprobeerd het verdriet tastbaar te maken: de plaquette op de begraafplaats in Dronten, het monument in de tuin, het creëren van het plekje op de kast, het zelf maken van de urn, de ketting, de tattoo, we hebben wat as uitgestrooid in New York. Ik zoek altijd naar een mogelijkheid om hem bij de dingen te betrekken, om hem voor mijzelf tastbaar te maken.’
Het klinkt alsof je hem daarmee actueel wilt houden?
‘Ja, maar dat wordt wel steeds moeilijker. Het is alsof ik steeds meer moeite moet doen om hem ook voor anderen levend te houden, er komen immers geen nieuwe herinneringen bij. Met iedereen heb ik erover gesproken, alles is verteld, soms nog een keer en nog een keer ….’
Dus eigenlijk moet je steeds hárder werken?
‘Eigenlijk wel ja, en bewuster ook. Het is niet dat ik hem bij alles erbij haal, dat wil ik ook niet, maar wel als ik het belangrijk vind. Ik wil het ook niet altijd zelf zijn die zijn naam noemt, ik vind het moeilijk daarin mijn eigen ruimte in te nemen. Ik denk vooral eerst voor een ander.’
Zou je dat wel anders willen?
‘Ja, eigenlijk zou ik bij alles altijd eerst willen zeggen: laten we het eerst even vijf minuten over Sjoerd hebben, of over hoe het met mij gaat. Want dat vragen mensen ook niet meer zo vaak. In die zin verandert tijd, verandert je omgeving.’
Zou je daar actief iets in kunnen doen?
‘Nou, daar heb ik wel over gedacht, maar ik weet het niet. Het is meer dat dit soort dingen ontstaan. Misschien dat met dit interview het gesprek weer op Sjoerd komt, hoe fijn zou dat zijn. Toen het monument van Sjoerd net was geplaatst, was dat ook een bespreekmoment, maar mensen in mijn omgeving kennen het inmiddels, hebben het gezien, dat verhaal is verteld. Toch word ik soms nog verrast. Onlangs bracht iemand een mooie rozenkwarts mee en ze zei: die is bedoeld voor op het monument van Sjoerd. We hebben samen een mooi plekje gezocht. Zo bijzonder als iemand dit doet. En hoe dat dan over tien jaar is, dat weet ik nu nog niet.’
Het is een ‘gaand’ proces?
‘Dat is het sowieso. Maar ik heb rouwen eerder ook wel een eenzaam proces genoemd en in die zin wordt het steeds eenzamer.’
Kun je daar iets meer over zeggen?
‘In het begin heeft iedereen het erover, ze zien jou en willen weten hoe het met je is. Maar voor die ander gaat het leven anders door, daar speelde Sjoerd niet zo’n rol als hij in mijn leven deed. Dus ik moet steeds harder werken om er uiting aan te geven. Het is alsof ik steeds meer moet uitleggen dat het nog niet normaal is en dat ik er nog steeds zó verdrietig om ben.’
Misschien is dit wél normaal; een heel nieuw normaal waarin het verdriet altijd bij jou is?
‘Ja, precies.’
Kan het zo zijn dat het voor mensen moeilijk is om dat te zien, om jouw verdriet te zien? Moeilijk ook om daar bij te kunnen blijven?
‘Ja, en misschien komt dat ook door wat ik uitstraal. Er is een gezegde: ‘Niemand gaat je als een lammetje behandelen als je je altijd als een leeuwin uit’, en dat is het ook. Ik probeer het altijd gezellig te houden en sterk en positief over te komen. Die keren dat het niet goed met me gaat, dat krijgen mensen niet mee, omdat ik dan het liefst alleen ben.’
Vraagt dat van jou dat je het meer laat zien?
‘Ja, maar ik kijk wel naar het moment en ook met wie. Soms kan het wel, soms kan het niet. En daarin voel ik ook echt een verantwoordelijkheid. Ik probeer mij altijd te verplaatsen in de ander, want ik wil een ander niet kwetsen of het gesprek ongemakkelijk maken omdat ik vertel over mijn verdriet.
Maar tegelijk, als ik kijk hoeveel mensen nog altijd aan Sjoerd en mij denken met zijn sterfdag en zijn geboortedag, dan is dat meer dan ik van mensen uit mijn omgeving hoor die ook zoiets hebben meegemaakt. En daar ben ik dankbaar voor. Het is zo makkelijk te denken aan wat je graag zou willen, maar je kunt ook kijken naar wat er wel is.’
Hoe leeft Sjoerd nu met je mee, of wat heb jij van Sjoerd geïntegreerd in jouw leven?
Bij deze vraag moest ik denken aan het liedje van Rob de Nijs, dat bij de uitvaart werd gedraaid: ‘Van nu af aan leef jij in mij’. Dus de vraag is eigenlijk: wat van hem zie jij in jouw leven, wanneer kijk je met zijn ogen? Bijvoorbeeld toen jullie in New York waren, wanneer dacht je: ‘Oh, dit zou hij mooi gevonden hebben?’
Annet: ‘Dat vind ik moeilijk, omdat hij nog maar een jongeman van 19 was; hij was nog zo met zijn ontwikkeling bezig. Ik kan proberen me voor de geest te halen waar hij als 19-jarige van hield, maar dat is best lastig. Als hij een volwassene was geweest, dan had ik dat veel meer kunnen reflecteren in mijn eigen dagelijkse leven, dan zou ik hem ook zoveel langer hebben meegemaakt.
Toen Sjoerd net was overleden hebben Cars, de oudere broer van Sjoerd, en ik tegen elkaar gezegd: we nemen hem in alles mee. En dat is wat we doen. Met alle stappen die ik zet, neem ik hem mee. En dat doet Cars ook. Daar hebben we het samen ook heel vaak over: hoe zou hij dit gevonden hebben, of dat …’
Bij deze vraag moest ik denken aan het liedje van Rob de Nijs, dat bij de uitvaart werd gedraaid: ‘Van nu af aan leef jij in mij’. Dus de vraag is eigenlijk: wat van hem zie jij in jouw leven, wanneer kijk je met zijn ogen? Bijvoorbeeld toen jullie in New York waren, wanneer dacht je: ‘Oh, dit zou hij mooi gevonden hebben?’
Annet: ‘Dat vind ik moeilijk, omdat hij nog maar een jongeman van 19 was; hij was nog zo met zijn ontwikkeling bezig. Ik kan proberen me voor de geest te halen waar hij als 19-jarige van hield, maar dat is best lastig. Als hij een volwassene was geweest, dan had ik dat veel meer kunnen reflecteren in mijn eigen dagelijkse leven, dan zou ik hem ook zoveel langer hebben meegemaakt.
Toen Sjoerd net was overleden hebben Cars, de oudere broer van Sjoerd, en ik tegen elkaar gezegd: we nemen hem in alles mee. En dat is wat we doen. Met alle stappen die ik zet, neem ik hem mee. En dat doet Cars ook. Daar hebben we het samen ook heel vaak over: hoe zou hij dit gevonden hebben, of dat …’
Ik ben niet ongelukkig, maar ik ben in de rouw, voor de rest van mijn leven.
En eerder zei je daarover: En dat is niet erg, want het is soms donker, maar soms ook licht.
Annet: ‘Precies, en ik zou het ook niet anders willen. Het is hoe het is en dit is wat ik ben en wie ik ben. En als ik hoor of lees: ‘Het ergste wat je kan gebeuren is dat je kind overlijdt’, dan kan ik daar volmondig ‘ja’ op zeggen. Gelukkig zijn er weinig mensen in mijn omgeving die dat ook hebben meegemaakt. En dan nog, de rouw van een andere moeder is weer zo anders dan die van mij. Iedere moeder heeft een unieke relatie met haar kind.’
Betekent dat, dat wanneer je hoort of leest: ‘Wat erg’, je jezelf toestemming geeft om het óók erg te vinden?
‘Nee, want ik vind het al. Het is meer een bevestiging. En ook een stukje gezien worden in je eigen verdriet. Soms hoop ik dan, dat iemand anders het ook heeft gehoord of gelezen en dan denkt: ‘Oh ja, dat is dus bij Annet gebeurd’. En dat is niet omdat ik medelijden wil, maar omdat ik vind dat ik zo hard moet werken om het er altijd te laten zijn en dat dat dan door een ander geweten wordt.’
Ben je dan even iets minder eenzaam?
‘Ja, dat is het, denk ik. Ik vind dat een warm gevoel, een gevoel van verbinding en van gezien worden. Ook in dat stukje dat ik ben. Maar uiteindelijk is dat allemaal ego. Cars zei een keer: eigenlijk is het verdriet dat wij om Sjoerd hebben heel egoïstisch, want dat is óns individuele, menselijke verdriet. En dat bedoelde hij niet oordelend in de zin van: dus het mag niet, of wat vreselijk egoïstisch van jou, maar het is wel groot. Mooi groot, maar ook wel eens lastig groot.’
En wat bedoel je met groot? Is dat dan veel, of eerder veelomvattend?
‘Als rouw eigenlijk heel egocentrisch is, hoe ga je daar dan mee om? Hoe weef je dat in, waar laat je het er zijn en waar mag het groter worden dan jezelf? Een groot ego zie ik niet altijd als positief, ik zie het als heel veel van jezelf en weinig ruimte voor je omgeving. Ik weet dat ik zo niet ben, ik weet dat ik wel heel graag aandacht heb voor de ander. Tegelijk is het rouwstuk zo’n groot deel van mij en neem ik daar niet mijn ruimte in. Eigenlijk is het heel tegenstrijdig.’
Heeft het tegenstrijdige gevoel niet vooral te maken met het oordeel dat op het woord ‘ego’ zit? Als ik goed naar jou luister, zeg je dat de rouw overal in zit; in jou, in je leven, in hoe je je uit, in de keuzes die je maakt. En als dat allemaal ego is, dan is dat heel veel.
‘Precies.’
Maar gaat het uiteindelijk niet allemaal over liefde? Liefde die je niet meer in levende lijve aan Sjoerd kunt geven?
‘Ik bedoel niet dat het geen liefde is, maar het gaat wel alleen om mijzelf, dat is wat ik eigenlijk bedoel. Natuurlijk is het liefde voor Sjoerd, maar het is mijn rouw. En die rouw gaat óm Sjoerd, maar die rouw is niet Sjoerd, die rouw is Annet, omdat ik Sjoerd mis. Het is ook niet dat ik zeg: dat kan wel wat minder, misschien mag ik daar wel méér mee, ik weet het niet, maar het voelt tegenstrijdig.
Ik moet ineens denken aan de rouwtherapie die ik kreeg. De rouw was zodanig, dat ik het niet meer zelf kon. Ik kon niks meer, ik sliep slecht, ik had last van nare herinneringsbeelden, de rouw had me totaal overgenomen, me verstart en versteend; ik kon er niet meer mee werken. Het was goed om voor mijzelf te zorgen en met iemand te praten die er weer beweging in kon krijgen. Nu kan ik weer met mijn rouw werken, ermee ademen. En mocht het nog een keer nodig zijn, dan ga ik dat ook weer doen. Want ik heb niet de illusie dat ik er ben, het kan zo maar zijn dat ik weer ergens totaal in vastloop. Ook dat is een proces.
Gisteren dacht ik nog: goh, ik weet nog dat het één jaar geleden was dat Sjoerd overleed en dat ik dat zó erg vond. Ik dacht toen: hij zal er maar vijf jaar niet meer zijn. En nu is het zes jaar en denk ik: het zal toch maar zijn dat hij er tien jaar niet meer is. Gelukkig hoef ik daar nog helemaal niet over na te denken, maar af en toe popt dat op, dan ik denk: wat doet tijd, waar gaat het naar toe, hoe moeilijk wordt het nog. En dat hoeft niet, want het is nu.’
Vandaag is genoeg, meer dan genoeg?
‘Ja, het is vandaag, en misschien zelfs deze minuut alleen, dit uur, meer hoef ik nu niet. De eerste twee, drie jaar was ik altijd op zoek naar antwoorden op de vraag: hoe kan ik hem nog bereiken en wat kan ik doen dat het niet zo’n pijn doet. Ik heb veel onderzocht, gezien, gehoord en gelezen, maar ik heb nooit een antwoord gehad. Niet het antwoord dat ik wilde.
En dat is voor mij heel essentieel geweest in deze zes jaar, dat is ook het eenzaam zijn: er is geen antwoord en ik zoek niet meer, want er is geen Sjoerd elders op de wereld, nergens niet. Het zoeken maakt de pijn alleen maar groter, omdat je merkt dat het antwoord er niet is. Ik besef écht dat er geen dingen zijn die het zachter maken, het bestaat niet, ik geloof er echt niet meer in. Uiteindelijk moet ik het antwoord altijd nog in mijzelf vinden.’
Wat helpt jou op het moment dat de pijn heel scherp is?
‘Dat is met name het alleen zijn. En ik bekijk het in het moment en dan doe ik wat goed voelt. Ik luister naar mijzelf en ben zacht voor mijzelf. Dat is ook waarom ik de sterfdag en de geboortedag van Sjoerd vrij houd en ook de dagen ervoor en de dagen erna zet ik een kras in mijn agenda. En dan kijk ik bewust waar ik zelf behoefte aan heb.’
En eerder zei je daarover: En dat is niet erg, want het is soms donker, maar soms ook licht.
Annet: ‘Precies, en ik zou het ook niet anders willen. Het is hoe het is en dit is wat ik ben en wie ik ben. En als ik hoor of lees: ‘Het ergste wat je kan gebeuren is dat je kind overlijdt’, dan kan ik daar volmondig ‘ja’ op zeggen. Gelukkig zijn er weinig mensen in mijn omgeving die dat ook hebben meegemaakt. En dan nog, de rouw van een andere moeder is weer zo anders dan die van mij. Iedere moeder heeft een unieke relatie met haar kind.’
Betekent dat, dat wanneer je hoort of leest: ‘Wat erg’, je jezelf toestemming geeft om het óók erg te vinden?
‘Nee, want ik vind het al. Het is meer een bevestiging. En ook een stukje gezien worden in je eigen verdriet. Soms hoop ik dan, dat iemand anders het ook heeft gehoord of gelezen en dan denkt: ‘Oh ja, dat is dus bij Annet gebeurd’. En dat is niet omdat ik medelijden wil, maar omdat ik vind dat ik zo hard moet werken om het er altijd te laten zijn en dat dat dan door een ander geweten wordt.’
Ben je dan even iets minder eenzaam?
‘Ja, dat is het, denk ik. Ik vind dat een warm gevoel, een gevoel van verbinding en van gezien worden. Ook in dat stukje dat ik ben. Maar uiteindelijk is dat allemaal ego. Cars zei een keer: eigenlijk is het verdriet dat wij om Sjoerd hebben heel egoïstisch, want dat is óns individuele, menselijke verdriet. En dat bedoelde hij niet oordelend in de zin van: dus het mag niet, of wat vreselijk egoïstisch van jou, maar het is wel groot. Mooi groot, maar ook wel eens lastig groot.’
En wat bedoel je met groot? Is dat dan veel, of eerder veelomvattend?
‘Als rouw eigenlijk heel egocentrisch is, hoe ga je daar dan mee om? Hoe weef je dat in, waar laat je het er zijn en waar mag het groter worden dan jezelf? Een groot ego zie ik niet altijd als positief, ik zie het als heel veel van jezelf en weinig ruimte voor je omgeving. Ik weet dat ik zo niet ben, ik weet dat ik wel heel graag aandacht heb voor de ander. Tegelijk is het rouwstuk zo’n groot deel van mij en neem ik daar niet mijn ruimte in. Eigenlijk is het heel tegenstrijdig.’
Heeft het tegenstrijdige gevoel niet vooral te maken met het oordeel dat op het woord ‘ego’ zit? Als ik goed naar jou luister, zeg je dat de rouw overal in zit; in jou, in je leven, in hoe je je uit, in de keuzes die je maakt. En als dat allemaal ego is, dan is dat heel veel.
‘Precies.’
Maar gaat het uiteindelijk niet allemaal over liefde? Liefde die je niet meer in levende lijve aan Sjoerd kunt geven?
‘Ik bedoel niet dat het geen liefde is, maar het gaat wel alleen om mijzelf, dat is wat ik eigenlijk bedoel. Natuurlijk is het liefde voor Sjoerd, maar het is mijn rouw. En die rouw gaat óm Sjoerd, maar die rouw is niet Sjoerd, die rouw is Annet, omdat ik Sjoerd mis. Het is ook niet dat ik zeg: dat kan wel wat minder, misschien mag ik daar wel méér mee, ik weet het niet, maar het voelt tegenstrijdig.
Ik moet ineens denken aan de rouwtherapie die ik kreeg. De rouw was zodanig, dat ik het niet meer zelf kon. Ik kon niks meer, ik sliep slecht, ik had last van nare herinneringsbeelden, de rouw had me totaal overgenomen, me verstart en versteend; ik kon er niet meer mee werken. Het was goed om voor mijzelf te zorgen en met iemand te praten die er weer beweging in kon krijgen. Nu kan ik weer met mijn rouw werken, ermee ademen. En mocht het nog een keer nodig zijn, dan ga ik dat ook weer doen. Want ik heb niet de illusie dat ik er ben, het kan zo maar zijn dat ik weer ergens totaal in vastloop. Ook dat is een proces.
Gisteren dacht ik nog: goh, ik weet nog dat het één jaar geleden was dat Sjoerd overleed en dat ik dat zó erg vond. Ik dacht toen: hij zal er maar vijf jaar niet meer zijn. En nu is het zes jaar en denk ik: het zal toch maar zijn dat hij er tien jaar niet meer is. Gelukkig hoef ik daar nog helemaal niet over na te denken, maar af en toe popt dat op, dan ik denk: wat doet tijd, waar gaat het naar toe, hoe moeilijk wordt het nog. En dat hoeft niet, want het is nu.’
Vandaag is genoeg, meer dan genoeg?
‘Ja, het is vandaag, en misschien zelfs deze minuut alleen, dit uur, meer hoef ik nu niet. De eerste twee, drie jaar was ik altijd op zoek naar antwoorden op de vraag: hoe kan ik hem nog bereiken en wat kan ik doen dat het niet zo’n pijn doet. Ik heb veel onderzocht, gezien, gehoord en gelezen, maar ik heb nooit een antwoord gehad. Niet het antwoord dat ik wilde.
En dat is voor mij heel essentieel geweest in deze zes jaar, dat is ook het eenzaam zijn: er is geen antwoord en ik zoek niet meer, want er is geen Sjoerd elders op de wereld, nergens niet. Het zoeken maakt de pijn alleen maar groter, omdat je merkt dat het antwoord er niet is. Ik besef écht dat er geen dingen zijn die het zachter maken, het bestaat niet, ik geloof er echt niet meer in. Uiteindelijk moet ik het antwoord altijd nog in mijzelf vinden.’
Wat helpt jou op het moment dat de pijn heel scherp is?
‘Dat is met name het alleen zijn. En ik bekijk het in het moment en dan doe ik wat goed voelt. Ik luister naar mijzelf en ben zacht voor mijzelf. Dat is ook waarom ik de sterfdag en de geboortedag van Sjoerd vrij houd en ook de dagen ervoor en de dagen erna zet ik een kras in mijn agenda. En dan kijk ik bewust waar ik zelf behoefte aan heb.’
Wie ik was bestaat niet meer, dit is wie ik nu ben.
En dan moet ik denken aan wat je eerder in dit gesprek zei: ‘Dit is niet normaal’. Maar dit is wél normaal, een ander normaal is er niet.
Annet: ‘Ja, dit is wie ik nu ben en dit is míjn normaal. Ik word niet meer wie ik was en daar doe ik ook geen moeite voor. Als mensen mij kennen van voor Sjoerd overleed, of van toen de jongens klein waren, en mij al die tijd niet zouden hebben gezien, dan zullen ze zien dat ik anders ben. Maar dat was misschien ook wel zo geweest als Sjoerd niet was overleden, want je groeit in je leven door de dingen die je overkomen.’
Wat is voor jou zelf het grootste verschil?
‘Dat heeft er mee te maken dat de kleur van mijn leven zo veranderd is.’
Wat was de kleur eerst en wat is de kleur nu?
‘Het is geen kleur die ik kan benoemen, maar het is de onbevangenheid. De dingen waarvan ik vroeger kon genieten en hoe diep ik genieten kon voelen. Nu moet het altijd eerst door een laag heen. Onlangs heb ik vreselijk de slappe lach gehad en toen dacht ik: oh, hoe lang is dát wel niet geleden, en ook: het kan dus nog. Ik heb heel lang gedacht: nou, dat komt nooit meer. En áls het er dan is, dat je je dan bijna schuldig voelt. Dus: ik leef en ik geniet, beslist, ik leef een mooi leven, maar het is altijd in een andere kleur. Het overlijden van Sjoerd heeft me voor altijd veranderd en dat is een constatering. Daar hoef ik niks mee, alleen doorvoelen wat ik voel en er zijn hoe ik ben. En dan is het oké, volgens mij, want dat is Annet.’
Je zei net: ik kan er geen kleur aan geven, heeft dat ook te maken met wat we eerder zeiden: rouw is én het licht én het donker?
‘Dat is het. De kleur van mijn leven is veranderd en het gevoel is veranderd: alles moet altijd eerst door een laag watten, of mist. Vroeger kon een geluksgevoel me overvallen, dan was ik ontroerd en dat voelde ik dan in elke vezel, maar daar kom ik niet meer bij.’
Wat doet dat met je?
‘Het is een constatering, want het is goed en dit is wat het is.’
Zou je kunnen zeggen: dit is hoe het nú is?
‘Ja, ook dat is misschien wel in beweging, dat weet ik niet. Dit is hoe het nu is. En misschien gaan we daar over vijf jaar weer een over gesprek hebben en dat ik dan zeg: nou, ik heb het zowaar weer een keertje gevoeld. Wie weet. Maar er is niks meer wat me zomaar overvalt of overkomt. Het is alsof ik me meer bewust van alles ben.’
En dan moet ik denken aan wat je eerder in dit gesprek zei: ‘Dit is niet normaal’. Maar dit is wél normaal, een ander normaal is er niet.
Annet: ‘Ja, dit is wie ik nu ben en dit is míjn normaal. Ik word niet meer wie ik was en daar doe ik ook geen moeite voor. Als mensen mij kennen van voor Sjoerd overleed, of van toen de jongens klein waren, en mij al die tijd niet zouden hebben gezien, dan zullen ze zien dat ik anders ben. Maar dat was misschien ook wel zo geweest als Sjoerd niet was overleden, want je groeit in je leven door de dingen die je overkomen.’
Wat is voor jou zelf het grootste verschil?
‘Dat heeft er mee te maken dat de kleur van mijn leven zo veranderd is.’
Wat was de kleur eerst en wat is de kleur nu?
‘Het is geen kleur die ik kan benoemen, maar het is de onbevangenheid. De dingen waarvan ik vroeger kon genieten en hoe diep ik genieten kon voelen. Nu moet het altijd eerst door een laag heen. Onlangs heb ik vreselijk de slappe lach gehad en toen dacht ik: oh, hoe lang is dát wel niet geleden, en ook: het kan dus nog. Ik heb heel lang gedacht: nou, dat komt nooit meer. En áls het er dan is, dat je je dan bijna schuldig voelt. Dus: ik leef en ik geniet, beslist, ik leef een mooi leven, maar het is altijd in een andere kleur. Het overlijden van Sjoerd heeft me voor altijd veranderd en dat is een constatering. Daar hoef ik niks mee, alleen doorvoelen wat ik voel en er zijn hoe ik ben. En dan is het oké, volgens mij, want dat is Annet.’
Je zei net: ik kan er geen kleur aan geven, heeft dat ook te maken met wat we eerder zeiden: rouw is én het licht én het donker?
‘Dat is het. De kleur van mijn leven is veranderd en het gevoel is veranderd: alles moet altijd eerst door een laag watten, of mist. Vroeger kon een geluksgevoel me overvallen, dan was ik ontroerd en dat voelde ik dan in elke vezel, maar daar kom ik niet meer bij.’
Wat doet dat met je?
‘Het is een constatering, want het is goed en dit is wat het is.’
Zou je kunnen zeggen: dit is hoe het nú is?
‘Ja, ook dat is misschien wel in beweging, dat weet ik niet. Dit is hoe het nu is. En misschien gaan we daar over vijf jaar weer een over gesprek hebben en dat ik dan zeg: nou, ik heb het zowaar weer een keertje gevoeld. Wie weet. Maar er is niks meer wat me zomaar overvalt of overkomt. Het is alsof ik me meer bewust van alles ben.’
Het zware wordt verlicht door het zware aan te kijken.
Annet: ‘Dat is voor mij de hulp die ik gezocht heb, want weglopen heeft geen zin. Je kunt het even parkeren en even doen alsof het er niet is, omdat het niet het moment is, maar het komt, dat weet ik. Dus het aankijken en het er laten zijn, dat geeft ook rust, want daarin mag je er ook zelf zijn. En de rouw en het verdriet aankijken geeft ook inzichten. Ik leer er weer van en dat geeft ook een stuk verzachting. Het er laten zijn van de narigheid betekent niet dat het groter wordt, het betekent dat je ermee leeft, ermee dealt.’
Wordt het anders die golf die óver jou heen gaat en waar je niet meer onderuit kunt? En dat als je de beweging toestaat, dat de golf dan komt en ook weer gaat?
‘Ja, precies, die verstikkende golf. En dan weet je wel dat hij niet voor eeuwig weg is, maar …. Aan de andere kant maakt het ook trots: ik heb het aangekeken, ik heb er mijn ding mee gedaan en ik heb ervan geleerd.’
Annet: ‘Dat is voor mij de hulp die ik gezocht heb, want weglopen heeft geen zin. Je kunt het even parkeren en even doen alsof het er niet is, omdat het niet het moment is, maar het komt, dat weet ik. Dus het aankijken en het er laten zijn, dat geeft ook rust, want daarin mag je er ook zelf zijn. En de rouw en het verdriet aankijken geeft ook inzichten. Ik leer er weer van en dat geeft ook een stuk verzachting. Het er laten zijn van de narigheid betekent niet dat het groter wordt, het betekent dat je ermee leeft, ermee dealt.’
Wordt het anders die golf die óver jou heen gaat en waar je niet meer onderuit kunt? En dat als je de beweging toestaat, dat de golf dan komt en ook weer gaat?
‘Ja, precies, die verstikkende golf. En dan weet je wel dat hij niet voor eeuwig weg is, maar …. Aan de andere kant maakt het ook trots: ik heb het aangekeken, ik heb er mijn ding mee gedaan en ik heb ervan geleerd.’
Dit hebben de afgelopen jaren mij geleerd.
Annet: ‘Eigenlijk heb ik dat al benoemd: dat is hoe eenzaam rouw is, hoe individueel en hoe hard werken ook. Terwijl ik rouw ook al kende, omdat mijn ouders jong zijn overleden. Toen dacht ik dat dát het was, maar het was écht anders. En er zijn mensen die met me mee kunnen, die kunnen meedenken, die kunnen het lichter maken, me even ondersteunen, me een duwtje in de rug geven, het me comfortabel maken, maar uiteindelijk moet ik het doen. Dat is wel wat ik geleerd heb. En ik ben héél blij met al die dingen er omheen, maar ik moet ermee werken, het is mijn proces.’
Annet: ‘Eigenlijk heb ik dat al benoemd: dat is hoe eenzaam rouw is, hoe individueel en hoe hard werken ook. Terwijl ik rouw ook al kende, omdat mijn ouders jong zijn overleden. Toen dacht ik dat dát het was, maar het was écht anders. En er zijn mensen die met me mee kunnen, die kunnen meedenken, die kunnen het lichter maken, me even ondersteunen, me een duwtje in de rug geven, het me comfortabel maken, maar uiteindelijk moet ik het doen. Dat is wel wat ik geleerd heb. En ik ben héél blij met al die dingen er omheen, maar ik moet ermee werken, het is mijn proces.’
Rouwen is weven
Annet: ‘Hier hebben we het in ons eerste gesprek ook over gehad, over die ene rode draad die je overal in meepakt, en dat is nog steeds zo. Hier en daar komen er gaten in het weefstukje en een andere keer is de rode draad heel sterk en heel helderrood, dat blijft.’
De rode draad heeft zich vervlochten met jouw levensdraad, hij leeft met jou mee?
‘Ja. En die rode draad is de ene keer dikker en de andere keer dunner. En het geweefde om de rode draad heen is de ene keer heel vast en de andere keer weer los, maar die rode draad is er altijd. En hoe “mooi” is het [Annet maakt met haar vingers een 'komma-beweging' in de lucht] een rode draad in je leven te hebben, zo kan ik het ook zien.
Al voordat Sjoerd stierf zei ik, dat verlies de rode draad in mijn leven is. Dan heb ik het over het verlies van mijn huwelijk, mijn gezondheid, mijn baan, over dat mijn ouders jong overleden, dan heb ik het over mijn huis en zelfs over financiën. Alles wat ergens fundament zou kunnen geven had ik al verloren. En toen verloor ik óók nog mijn jongste zoon. En dan kan ik net doen alsof die rode draad er niet is en proberen om andere kleurtjes er overheen te weven, maar hij ís er, laat hem maar zien.’
Je zegt dat je alles, wat ergens fundament zou kunnen geven in je leven, bent verloren. Wat is dan toch het fundament in jouw leven; waar sta jij op?
‘Ja, dat is een goeie. Weet je, ook dat is iets wat in beweging is. Er zijn zoveel fundamenten in mijn leven geweest die later weg waren, en dan creëer je weer nieuwe. Dus het fundament in het leven, ja, dat ben ik toch zelf, denk ik. Het is wat ik ervan maak, met al mijn fouten en m’n vallen en opstaan en de inzichten die ik krijg. Ook het ouder worden geeft rust, doordat je dingen hebt meegemaakt, hebt geleerd, dat je jezelf beter leert kennen. Ik zie wel dat ik daar een basis heb.
Vroeger dacht ik dat die basis om me heen lag, dat ik anderen of dingen nodig had om een fundament te hebben, maar inmiddels heb ik wel gezien dat dat niet zo is. Alles waarvan je denkt, dat het jou een basis geeft, zijn juist de dingen die je ontnomen kunnen worden. Dus het fundament hoef ik niet te zoeken in dingen, in mensen, of omstandigheden.’
Je komt uiteindelijk altijd bij jezelf terecht?
‘Ik kom altijd bij mijzelf terecht. Ík moet met beide voeten op de grond staan, ik moet zorgen dat ik blijf leven, blijf ademen en ik moet goed voor mijzelf blijven zorgen, daar gaat het uiteindelijk om. En anders kan ik niet geven, dan kan ik niet ontvangen, dan ben ik er niet. Tegelijk is dat fundament ook heel lastig, want op het moment dat je niet lekker in je vel zit, ben je wiebelig, en dat is bijna letterlijk zo. Dan doet je hoofd niet mee, dan doet je lichaam niet mee. Pas als je weer denkt: ja, maar waar sta ik nou, dan voel je je ook weer steviger. Dus het fundament dat ben ik, inclusief rouw, inclusief levenslessen, inclusief alles ….’
Dank je wel.
Annet: ‘Hier hebben we het in ons eerste gesprek ook over gehad, over die ene rode draad die je overal in meepakt, en dat is nog steeds zo. Hier en daar komen er gaten in het weefstukje en een andere keer is de rode draad heel sterk en heel helderrood, dat blijft.’
De rode draad heeft zich vervlochten met jouw levensdraad, hij leeft met jou mee?
‘Ja. En die rode draad is de ene keer dikker en de andere keer dunner. En het geweefde om de rode draad heen is de ene keer heel vast en de andere keer weer los, maar die rode draad is er altijd. En hoe “mooi” is het [Annet maakt met haar vingers een 'komma-beweging' in de lucht] een rode draad in je leven te hebben, zo kan ik het ook zien.
Al voordat Sjoerd stierf zei ik, dat verlies de rode draad in mijn leven is. Dan heb ik het over het verlies van mijn huwelijk, mijn gezondheid, mijn baan, over dat mijn ouders jong overleden, dan heb ik het over mijn huis en zelfs over financiën. Alles wat ergens fundament zou kunnen geven had ik al verloren. En toen verloor ik óók nog mijn jongste zoon. En dan kan ik net doen alsof die rode draad er niet is en proberen om andere kleurtjes er overheen te weven, maar hij ís er, laat hem maar zien.’
Je zegt dat je alles, wat ergens fundament zou kunnen geven in je leven, bent verloren. Wat is dan toch het fundament in jouw leven; waar sta jij op?
‘Ja, dat is een goeie. Weet je, ook dat is iets wat in beweging is. Er zijn zoveel fundamenten in mijn leven geweest die later weg waren, en dan creëer je weer nieuwe. Dus het fundament in het leven, ja, dat ben ik toch zelf, denk ik. Het is wat ik ervan maak, met al mijn fouten en m’n vallen en opstaan en de inzichten die ik krijg. Ook het ouder worden geeft rust, doordat je dingen hebt meegemaakt, hebt geleerd, dat je jezelf beter leert kennen. Ik zie wel dat ik daar een basis heb.
Vroeger dacht ik dat die basis om me heen lag, dat ik anderen of dingen nodig had om een fundament te hebben, maar inmiddels heb ik wel gezien dat dat niet zo is. Alles waarvan je denkt, dat het jou een basis geeft, zijn juist de dingen die je ontnomen kunnen worden. Dus het fundament hoef ik niet te zoeken in dingen, in mensen, of omstandigheden.’
Je komt uiteindelijk altijd bij jezelf terecht?
‘Ik kom altijd bij mijzelf terecht. Ík moet met beide voeten op de grond staan, ik moet zorgen dat ik blijf leven, blijf ademen en ik moet goed voor mijzelf blijven zorgen, daar gaat het uiteindelijk om. En anders kan ik niet geven, dan kan ik niet ontvangen, dan ben ik er niet. Tegelijk is dat fundament ook heel lastig, want op het moment dat je niet lekker in je vel zit, ben je wiebelig, en dat is bijna letterlijk zo. Dan doet je hoofd niet mee, dan doet je lichaam niet mee. Pas als je weer denkt: ja, maar waar sta ik nou, dan voel je je ook weer steviger. Dus het fundament dat ben ik, inclusief rouw, inclusief levenslessen, inclusief alles ….’
Dank je wel.