Onlangs kreeg ik vier bananendozen met fotoboeken en klappers vol met foto’s van mijn ouders. Vakantiefoto’s vooral. Vakanties van hen samen en - na het overlijden van mijn vader in 2000 - vakanties die mijn moeder vierde met verschillende vriendinnen. De dozen hadden drie jaar op zolder bij mijn broer gestaan, maar nu hij ging verhuizen en wilde ont-spullen was de vraag: wat doen we met de foto’s van pa en ma.
Ik nam de vier bananendozen mee naar huis en zette ze in de woonkamer vanuit de gedachte: als ik ze op de vliering zet, staan ze daar over vijf jaar nog precies zo. Daar staan immers ook dozen die we zo’n 22 jaar geleden op de vliering zetten. Vol goede moed begon ik en inmiddels heb ik anderhalve doos ‘doorgewerkt’. Fotoboeken en klappers vol herinneringen zijn door mijn handen gegaan. Ik vond zelfs een werkstuk over Egypte, dat mijn moeder maakte toen ze op de moedermavo zat, dat zal zo 1980 zijn geweest. Soms zat ik zelf in een herinnering, maar veelal waren het herinneringen waar ik niet bij was. Tot mijn verrassing zag ik, dat mijn vader hele vakanties had beschreven. En dat sommige albums slechts folders en uitgeknipte foto’s uit folders bevatten. Maar wel steeds met zijn handgeschreven verhalen erbij. Later beschreef ook mijn moeder haar vakanties. Van dag tot dag en soms zelfs met de tijd erbij. In het besef dat ik niet alles kan bewaren, en dat als ik nu geen keuzes maak ik mijn kinderen straks opzadel met het voorbije leven van opa en oma, neem ik steeds weer een volgend album in mijn handen. Gemakkelijk heb ik het met de foto’s van landschappen, van kerken, van woestijnen, van de bouw van hun huis of van natuur; zonder erbij na te denken doe ik die bij het restafval of in de papierbak. Maar bij elke foto van een van mijn ouders haper ik even en weet ik: als ik deze nu verscheur, ga ik hem nooit meer zien. Nooit meer deze oh-zo-bekende houding, of die ‘ach-ja’ gezichtsuitdrukking. Nooit meer het gevoel van herkenning of vertedering bij kleding, bij kapsels, nooit meer de familie en vrienden die veelal ook al niet meer leven. Er komt geen andere keer. Er komen geen nieuwe vakanties. Er komt geen later. Dit is het. Dit was het. ‘Waarom doe je het niet gewoon allemaal weg’, vroegen mensen, ‘waarom gooi je alles niet in het vuur’. Maar ik kan het niet. Het is het leven van mijn ouders. Herinneringen aan hun reislustigheid en nieuwsgierigheid, aan hun verwondering en verlangens, hun tijd op aarde. Ik wil alles nog eenmaal door mijn handen laten gaan. Het is een flinke klus die nog lang niet klaar is. Als ik er te lang mee bezig ben, lig ik er in de nacht wakker van. Het zijn niet mijn herinneringen, maar toch komen ze dan voorbij. Tegelijk ben ik ook dankbaar voor deze klus. Mijn vader overleed ruim 24 jaar geleden. Met de jaren verdween hij langzaam maar zeker naar de achtergrond van mijn bestaan. Maar ineens is hij weer volop aanwezig en voel ik hem op de plek waar hij hoort: vlak achter mij. En in de laatste jaren van haar leven was mijn moeder niet meer de vrouw en moeder die ze was geweest. Parkinson had bezit van haar genomen en met hem waren haar eigenheid en haar zijn verdwenen. Maar in deze bananendozen vind ik haar terug. Lachend staat ze bovenop een zandberg in de woestijn. Met wandelschoenen en een knickerbocker aan staat ze stoer bovenop de Zwitserse bergen. En vorige week kwam ik een foto van mijn vader tegen die me niet alleen een glimlach, maar vooral ook een grinnik gaf: ja zo, precies zo, zo stond hij, zo keek hij. En al die foto’s selecteer ik. Ze gaan ze in een ander, kleiner doosje. Het zijn mijn herinneringen en die draag ik nog even met mij mee.
0 Comments
Ze groeide op in een gezin waar het niet veilig was. Het gedrag van haar ouders was onvoorspelbaar en dat maakte dat ze altijd ‘aan’ stond. Dat wat ze zelf zó had gemist, wilde ze wél heel graag aan haar eigen kindje geven. Veiligheid. Vertrouwen. En dat probeerde ze te doen op de enige manier die ze kende; de manier waarop ze zichzelf had veilig gehouden. Goed kijken of er iets van gevaar dreigde en als dat zo was, haar kindje daarvoor behoeden. Alert was ze. Zeer alert. Tegelijk was alles wat ze niet wilde zijn, tóch in haar aanwezig. Verdrietige gedachten. Beperkende gedachten. (Ver)oordelende gedachten.
Samen hebben we gewerkt. Ik probeerde het veilig te houden tijdens onze gesprekken. En zij vond steeds weer de moed om te blijven, te vertellen, te luisteren en ook mee te bewegingen in oefeningen die ik aanreikte en waar ze zich soms in eerste instantie ongemakkelijk bij voelde. Tijdens ons vorige gesprek nodigde ik haar uit een genogram te tekenen, niet alleen om zo de lijnen en relaties in haar familiegeschiedenis zichtbaar te maken, maar vooral om zichtbaar te maken dat ze het aan de ene kant te doen heeft met die pijnlijke en verdrietige familiegeschiedenis, maar aan de andere kant haar eigen verhaal mag schrijven, haar eigen keuzes mag maken en dat zij een uniek persoon is. Afgelopen week zag ik haar opnieuw. Ze vertelde dat ze het maken van het genogram heftig had gevonden, maar dat het haar ook duidelijkheid had gegeven. Het had haar geholpen te kunnen zien dat de dingen die gebeurd zijn in haar familiegeschiedenis van haar (voor)ouders zijn, en niet van haar. Dat ze overtuigingen, oordelen en gedachten heeft meegekregen, maar dat ze niet van haar zijn. Later in het gesprek vertelde ze, dat er de afgelopen weken iets meer ontspanning was en ze gaf een treffend voorbeeld. Ze vertelde hoe ze met haar kindje in de speeltuin was. En waar ze eerder probeerde te voorkomen dat er iets zou kunnen gebeuren – pas op, kijk uit, doe dat maar niet, daar maar niet opklimmen – kon ze haar kindje nu de ruimte geven. Soms voelde ze in zichzelf wel de beweging om in te grijpen, maar steeds wist ze die beweging te ‘keren’ en kon ze achterover leunen. Ik zei haar hoe groots ik dit vond, hoe dapper ook. Ik legde uit, dat je alleen kunt geven wat ín jouzelf aanwezig is. Dat het feit, dat zij haar kindje de ruimte kon geven, dat zij het haar vertrouwen kon geven én dat zij kon erbij kon blijven, voort kwam uit het gegeven dat er vertrouwen was in haar. Zij was op de achtergrond aanwezig, als de veilige haven. Zij was, wat ze zelf zó had gemist. Ze luisterde en liet doordringen wat dat betekende. En glimlachte toen zacht. In mijn werk als rouwbegeleider mocht ik de afgelopen jaren vele mensen ontmoeten; tijdens één-op-één-sessies, trainingen of lezingen. In de eerste jaren was ik vaak onzeker. Kan ik het wel? Ben ik wel goed genoeg? Het maakte dat ik heel hard mijn best deed, alsof ik wilde laten zien: ‘Ik kan het. Heus’. Tot ik leerde en invoelde, dat ik niet verder kan zijn dan ik ben. Dat ik niet meer kan geven dan ik ‘heb’. En dat ik – wanneer ik er werkelijk ben - genoeg ben. Altijd.
Het besef bracht mij bij een ontspanning die ik nog niet kende. Niet dat het een permanente ontspanning is – helaas niet – want nog altijd roepen er stemmetjes van binnen, maar ik herken ze, ik erken ze, en ik fluister zachtjes dat ik ze heb gehoord. En dat ik niet zal luisteren. Ik hóef (en wil!) niet langer een door mijzelf bedachte en gewenste versie van mij te zijn, maar ik mag zijn wie ik ben. Dat is genoeg. Deze nieuwe ontspanning gaat hand in hand met een diep gevoel van nederig-zijn. Van het besef dat we – uiteindelijk – allemaal ons hoofd hebben te buigen. Voor waar we vandaan komen, waar ons wiegje heeft gestaan, voor wat we (wel of niet) mochten ontvangen, hoe welkom we (wel of niet) waren, voor de gebeurtenissen in ons leven, voor het leven zelf, dat ons meevoert, uitnodigt of soms stil zet. Pas wanneer we – voorbij het verzet - van binnenuit ons hoofd kunnen buigen, kan er iets vrij komen wat eerder gevangen zat: levenskracht. Jaren geleden leerde ik het al van Michaël Derkse, grondlegger van de Pulsar Visie en één van mijn docenten aan de Pulsar Academie. Hij leerde me ook, dat het oude woord voor het woord Liefde niets anders is dan: Genoeg-zijn. Ik begreep wat hij zei, maar het vroeg toch nog tijd en levenservaring, voor ik werkelijk in mijzelf kon voelen, hoe waar dat is. Afgelopen vrijdag nam ik afscheid van de vierde groep aspirant vrijwilligers die ik mocht trainen voor hospice ’t Hofje in Lelystad. Mensen die op een goed moment in hun leven besloten zorg te willen dragen voor een medemens in de laatste levensfase. Die in de voorbereiding op dat zorgen bereid zijn te leren, te oefenen, naar zichzelf te kijken en te reflecteren. Mensen ook met allemaal een eigen verhaal, met eigen zorgen, eigen onzekerheden, pijn en verdriet. Maar dwars door dat alles heen zijn ze bereid en willen ze zich inzetten. Met zichzelf én ondanks zichzelf. En vaak ook met die bekende onzekerheid. ‘Kan ik het wel? Weet ik straks wel wat ik moet doen? Doe ik het wel goed? Ben ik wel genoeg?’ In alle oprechtheid kan ik dan antwoorden, dat ik daarvan overtuigd ben. Dat het feit dat ze er zijn en dat ‘iets’ in hen resoneerde bij de oproep: 'vrijwilligers gezocht' - impliciet in zich draagt, dat ze in zich hebben wat ‘nodig’ is. Dat ze daarop mogen vertrouwen. Zoals ze er ook op mogen vertrouwen dat wanneer je er bent – precies zoals je bent, met alles wat je in je hebt – dat je genoeg bent. Altijd. Laten we onszelf genoeg zijn. Laten we elkaar genoeg zijn. Of, in de woorden van Michaël Derkse: ‘Je mag jezelf genoeg zijn, in alle imperfectie en onvolledigheid die er nu is, met vallen en opstaan, vanuit de ruimte dat je mag ontdekken wie je bent en dat je ‘tekort’ mag schieten, omdat je onderweg bent, een reiziger in jouw leven.’ Onlangs kreeg ik de vraag of ik tijdens Wereldlichtjesdag in Dronten een paar woorden van bemoediging zou willen spreken. Gisteravond was het zover. Ondanks de regen en de kou, was het een mooi en bijzonder warm samenzijn. Er was prachtig muziek, er werd een mooi gedicht gelezen en een van de aanwezige ouders deelde een ontroerend persoonlijk verhaal.
Met mijn woorden van bemoediging wilde ik mij niet alleen richten op de ouders, maar ook op de intieme kring van naasten, rondom een overleden kind: broers, zussen, opa’s, oma’s, vrienden en vriendinnen. Zij allen moeten immers missen. Zij allen staan met lege handen en moeten vorm en inhoud geven aan een leven zonder. Middenin het woord ‘bemoediging’ zit het woordje ‘moed. Moed die nodig is om het leven – zonder – weer vast te pakken en te doorleven. Moed die nodig is om – elke dag opnieuw – je bed uit te komen, om te kunnen en durven voelen wat gevoeld wil worden. Maar moed is soms ook nodig om een vraag te stellen: ‘Hoe is het vandaag met je’, of, ‘Hoe kom je je dagen door’. En daarna is soms moed nodig om een antwoord te geven. Want, kan en wil die ander wel horen, hoe het écht met je gaat? Ik sloot af met de volgende woorden. Ieder van ons – zoals we hier vanavond bij elkaar staan – is uniek, elk verlies is uniek. Daarom kunnen we alleen rouwen op onze eigen unieke manier. Maar we kunnen wel naast elkaar staan, elkaar zien en ondersteunen. En dat kan troost bieden. Het kan ons verdriet, ons gemis en onze pijn iets verlichten. Al is het maar voor even. Laten we elkaar bemoedigen. Laten we samen moedig zijn. Dat wens ik ook jou toe. Het gebeurt me elke keer weer. Tranen tijdens een MRI. Zo ook gisteravond. Ik lag volledig geïnstalleerd: infuus op rechts, oordopjes in, een haarnetje op, daaroverheen een koptelefoon (‘Wilt u muziek – nee, dank u’), een paniekknop in mijn linkerhand en dan uiteindelijk die ‘kap’ over het hoofd. ‘U moet helemaal stil liggen’, is altijd de boodschap. En dat doe ik natuurlijk. Door de koptelefoon heen hoorde ik de verpleegkundige nog zeggen: ‘Het duurt ongeveer 25 minuten’. Langzaam schoof ik het apparaat in. Ik deed mijn ogen dicht.
Afgelopen mei had ik een afspraak bij de neuroloog. Na de operatie in 2013 had ik geen oproep gekregen voor een controleafspraak. Daar stond ik in eerste instantie niet bij stil, ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Het ongeluk in 2014 en het lange herstel daarna vroegen al mijn energie en aandacht. En eerlijk gezegd was ik ook wel wat klaar met het ziekenhuis en de specialisten. Maar ergens in 2020 begon er iets van onrust te knagen. Uiteindelijk duurde het nog tot afgelopen mei, voor ik werd ingepland voor een MRI en kort daarna sprak ik de neuroloog. Ze viel gelijk met de deur in huis: ‘De tumor is weer aan het groeien, precies op dezelfde plek, het zou kunnen zijn dat er de vorige keer wat cellen zijn achtergebleven.’ Ik schrok enorm; ondanks verschillende klachten had ik dit echt niet verwacht. Hij was weg toch, de tumor? Dat had de neurochirurg gezegd toch? Omdat na de operatie geen MRI meer had plaatsgevonden, kon de neuroloog niet met zekerheid vaststellen wanneer deze tumor was ontstaan, of het inderdaad dezelfde tumor was en dus ook niet hoe snel het groeiproces verloopt. Ze stelde een nieuwe MRI voor na een half jaar. Dat was gisteravond. Ik lag in gedachten te zingen, dwars door het gebonk van het apparaat heen. Ik mediteerde. Ik bad. Ik dacht aan mijn ouders. En was stil met mijzelf. Ineens waren ze er: tranen. Ze gleden langzaam vanuit mijn ooghoeken langs mijn slapen naar beneden. Ik kon ze niet wegvegen en liet ze gaan. De MRI zelf is een handeling, een technisch vernuft waarmee de binnenkant van mijn ruggenmerg zichtbaar kan worden gemaakt. Dat is prachtig natuurlijk. Zonder een MRI had ik nu niet meer kunnen lopen. En dat is dan ook precies waar de tranen mee te maken hebben. Met kwetsbaarheid, mijn kwetsbaarheid. Met dat ik nu nog niet, maar straks wel zal weten of de tumor is gegroeid. Of er weer een operatie nodig is. Of dat mogelijk is. Of dat iets anders nodig is. Die onzekerheid, dat niet weten, wordt daar in dat MRI-apparaat gelardeerd met mijn hang naar het leven, met het zo gelukkig zijn met mijn leven, met mijn geliefden om mij heen. Het zijn dan ook geen tranen van pijn, eerder tranen van verlangen. Naar meer. Meer gezonde jaren, meer samen met mijn dierbaren, meer leven. Nu oefen ik mij in vertrouwen. Elke dag opnieuw. Waarom ik dit persoonlijke verhaal deel? Omdat ik, na mijn ervaringen in 2013 en 2014 weet hoe belangrijk het is mij te verbinden met de wereld. In pijn, in ongemak, in verdriet, onzekerheid en ook in rouw kun je je zo alleen voelen, zo afgesloten. Daarin wegzakken ligt altijd op de loer. Maar wanneer ik mij kan verbinden met mijzelf, met hoe het werkelijk met mij gaat, en wanneer ik mij van daaruit kan verbinden met de wereld om mij heen, is dat enorm ondersteunen. Ik zie mijzelf. Ik laat mij zien. Ik word gezien. En dan, dan is delen helen. Het zal ergens in 2008 of 2009 zijn geweest, dat ik in mijn notitieboekje opschreef: ‘Als je niet thuis bent, kun je niet open doen. Ik ben bijna nooit thuis.’
Dat ging niet over het huis waarin ik woonde, het huis van steen en hout met een tuin rondom. Nee, dat ging over het huis waarin ik leef, mijn eigenste huis van vlees en bloed. Het huis dat het mij mogelijk maakt mij voort te bewegen in de wereld, een helpende hand uit te reiken, te werken, te zorgen, lief te hebben en nog zoveel meer. Het besef dat ik dat huis niet ten volle bewoonde, was een kantelmoment, een moment van bewustwording. Het maakte tegelijk een verlangen in mij wakker; het verlangen om niet langer alleen de kamers in mijn hoofd te bewonen, maar alle kamers van mijn huis. Dat was niet altijd makkelijk en het vroeg veel oefenen. Oefenen Ik oefende in aanwezig zijn en weer vertrekken, in stilzijn en toch bijdragen, in voelen en toelaten, in openen en sluiten en beetje bij beetje leerde ik hoe ik thuis kon komen en thuis kon zijn. Ik ging anders kijken naar mijzelf, anders kijken naar de mensen om mij heen. Thuis kunnen zijn in mijn fysieke huis bracht mij bij een gevoel van veiligheid dat ik niet eerder ervaarde. Het bleek enorm ondersteunend en troostend om naar dat gevoel van veiligheid toe kunnen bewegen in moeilijke en onzekere perioden in mijn leven. In verbinding zijn Thuis zijn in mijzelf maakte vervolgens, dat ik op een andere manier verbinding leerde maken met de ander. Verbinding maken klinkt misschien als een open deur, want dat gaat toch vanzelf? Maar wanneer jij niet thuis bent, wanneer de deur van jouw huis is gesloten, lukt verbinding maken niet écht. Je kunt niet echt geven, maar ook niet echt ontvangen. Inmiddels ben ik zo’n 15 jaar verder. Terugkijken brengt mij bij een gevoel van diepe dankbaarheid. Niet in de laatste plaats omdat het proces, dat ik in eerste instantie alleen voor mijzelf dacht aan te gaan, zo ondersteunend en van grote waarde blijkt te zijn in mijn werk als rouw- en stervensbegeleider. Thuis zijn als hulpbron Rouwen is immers het bekende leven achter je laten en onbekend terrein betreken. Niet zelden worden daarbij gevoelens van onzekerheid, angst en onveiligheid ervaren. 'Wie ben ik en waar ben ik naar toe op weg', of: 'Komt het wel weer goed' - het zijn vragen die cliënten mij regelmatig stellen. Thuis kunnen zijn in jezelf, jezelf daar steeds opnieuw terug kunnen vinden, blijkt in dat proces ondersteunend te zijn. Dat dat niet altijd makkelijk is, weet ik uit eigen ervaring. Want thuis kom je immers ook al je gevoelens, emoties en overlevingsmechanismen tegen. Die zien en erkennen geeft echter meer rust en ontspanning dan de deur naar die kamers gesloten te houden. Van binnen naar buiten Thuis kunnen zijn in jezelf is daarom - wat mij betreft - een belangrijke hulpbron in het rouwen. Pas als je weet en voelt waar je staat, als je bent waar je hart klopt en waar je adem stroomt, kun je een stap vooruit zetten, kun je die nieuwe, onbekende en soms angstaanjagende andere wereld voorzichtig betreden. Om na elk stapje vooruit steeds weer terug te kunnen keren naar jouw eigenste thuis; de plek waar jij letterlijk op adem kunt komen en jezelf terug kunt vinden. Om daarna, met hernieuwde kracht, weer naar buiten te treden. Niet zelden zijn de thema’s waar cliënten mee worstelen thema’s die ik herken uit mijn eigen leven. Toeval? Ik denk eerder dat het ons toevalt. Zij mij en ik hen. Veiligheid Op dit moment kom ik in mijn begeleiden het thema ‘Veiligheid’ tegen. Als vanzelf reist zo’n thema dan ook even met mij mee. Dat bracht mij bij een uitspraak van @Anne Marsman, een uitspraak die ik graag aanhaal en die even zo vaak herkenning geeft: ‘Veiligheid is niet de afwezigheid van gevaar, maar de aanwezigheid van verbinding.’ Het is evident dat er situaties in het leven zijn die onveilig zijn. Ik denk aan de oorlog in Oekraïne, aan gewelddadige situaties of gebeurtenissen. Maar dat is niet waar dit over gaat. Dit gaat over een gevoel van onveiligheid dat ons kan overvallen, gewoon, zomaar ergens in onze dag. Omdat we een ruimte binnenstappen. Omdat iemand iets tegen ons zegt. Omdat iemand iets niet zegt. Omdat iemand een bepaalde houding aanneemt. Of omdat er – zoals bij mijn cliënten – een ingrijpend en betekenisvol verlies in het leven heeft plaatsgevonden en daarmee een situatie is ontstaan die de ander nog niet kent, een situatie waarin de ander niet zelden ook zichzelf, haar reacties, gedachten en gevoelens niet (her)kent. Van het hier en nu naar het toen en daar In bovenstaande gevallen is het hier en nu niet feitelijk onveilig, maar torpedeert deze ons terug naar het toen en daar. Dat kan een situatie in onze kindertijd zijn, een situatie bijvoorbeeld waarin wij ons als kind als onveilig hebben gevoeld. En dan gaat het er – om Anne Marsman weer aan te halen - niet om wat er (met je) is gebeurd, dan gaat het erom wat er in jou is gebeurd als een gevolg van wat er (met je) is gebeurd. Wanneer wij als kind een situatie als onveilig ervaren, dan hebben we een ouder of andere betrokken volwassene nodig die ons uitlegt wat er gebeurt, die woorden geeft aan wat wij als kind ervaren en voelen, die ons geruststelt, troost en nabij blijft. Die oprechte aandacht en verbinding kan ons gevoel van onveiligheid doen verminderen en zelfs geheel laten verdwijnen. Door de betrokken aanwezigheid van die ander kunnen wij ons (weer) met onszelf verbinden. Dit wordt co-regulatie genoemd en dit is noodzakelijk om zelfregulatie te kunnen ontwikkelen. Moeten wij echter op zo’n moment een betrokken en aandachtige volwassene ontberen, dan overspoelt dat wat er gebeurt ons zenuwstelstel. Blijft deze situatie onveranderd dan zullen we uiteindelijk het contact en/of de verbinding met onszelf, met ons gevoel, met de ander en met de wereld om ons heen verliezen. Een eigen ervaring Zo’n 15 jaar geleden volgde ik een Inspiratieweek bij opleidingsinstituut deVoorde|Pulsar. Tijdens een van die dagen hoorde ik mijzelf ineens zeggen: ‘Ik heb het gevoel dat ik mijn hele leven naast mijzelf heb gelopen’. Het was alsof ik voor het eerst van mijn leven met mijzelf was samengevallen, ik voelde een verbinding met mijzelf en mijn lichaam die ik niet eerder voelde. Daarna gaf ik in eerste instantie ‘die ander’ er de schuld van dat ik mij voelde zoals ik mij voelde: zij hadden wel, of, zij hadden niet …… Tot ik na verloop van tijd inzag dat in die gedachte geen antwoord of bevrijding lag. Dat ik mijzelf met die gedachte slechts afhankelijk maakte van die ander. Ik zou dan immers altijd die ander nodig hebben om mij beter te kunnen voelen. Nee, ik moest hier zelf mee aan de slag, ik moest mijn eigen antwoorden vinden, mijn eigen weg vinden, mijn eigen verantwoordelijkheid nemen. En de enige manier om dat te kunnen doen was verbinding te maken met wie ik was, met wie ik ben, elke dag opnieuw. Dit inzicht heeft mij en mijn leven ingrijpend veranderd. Het ondersteunde en droeg mij in lastige, moeilijke en verdrietige perioden in mijn leven daarna. En waar ik altijd onrustig was, ontstond rust. Waar ik altijd de bevestiging van de ander zocht, zocht ik nu mijn eigen waarheid. Waar ik altijd luisterde naar wat de ander wilde, luisterde ik nu eerst naar mijzelf. Jezelf her-inneren Niet zelden hoor ik cliënten vertellen dat ze zichzelf zijn kwijtgeraakt na een ingrijpend verlies, dat er geen houvast meer is in hun leven. Dan is wat mij betreft de eerste stap, dat zij zichzelf terugvinden, dat ze zich kunnen herinneren wie ze zijn, zich weer verbonden voelen met zichzelf. Pas wanneer ze in verbinding zijn met zichzelf, is er een fundament om op te kunnen staan. Pas dan kunnen ze een stap vooruit zetten en pas dan weten ze weer wat ze wel of niet willen, wat ze wel of niet kunnen, wat ze wel of niet nodig hebben. ‘Ik kijk liever naar de toekomst, dan naar het verleden’, zei een cliënt vorige week. Dat begrijp ik. Dat wat pijn deed en nog steeds pijn doet laten we liever achter ons en we zeggen dan tegen onszelf dat we er toch niets meer kunnen veranderen. Of dat we toch ook begrip hebben voor die ander en niemand de schuld willen geven. Of dat we niet in het verleden willen blijven hangen. Het is een menselijke automatische reactie om weg te willen van pijn, verdriet of ongemak. Toch weet ik nu uit eigen ervaring, dat het de enige weg is: voor we werkelijk verder kunnen, ook na een betekenisvol verlies, zullen we eerst aan moeten komen in hoe het is. Alleen als je met beide benen staat waar je bent en je jouw leven kunt zien en doorvoelen, precies zoals het nu is, pas dan kun je op weg gaan, kun een stap zetten en kan jouw reis naar morgen beginnen. Wanneer je niet kunnen aanvaarden dat het leven is zoals het is, of dat jij bent zoals je bent, dan blijft wat je niet wilt jouw heden en ook je toekomst bepalen. Verbinding en veiligheid
Op het eerste gezicht lijken ze misschien niets met elkaar te maken te hebben, maar het één is de sleutel naar het ander. Iemand mogen interviewen is voor mij een heilige opdracht. Allebei besluit je bewust, dat je de tijd voor even stil zult zetten en samen in een nog lege ruimte stapt; een heilige ruimte. Een ruimte waarvan je van te voren niet weet hoe die zich zal gaan vullen. Ik zie het als een uitnodiging – en ook als een opdracht, eigenlijk - om in dat ‘niet weten’ te blijven; om niet te verwachten, niet te sturen, maar gewoon er te zijn. Met mijzelf, en met de ander.
Verbinding maken met mijzelf is daarin voor mij de sleutel. Van daaruit kan ik verbinding maken met de ander. Zo kunnen we, als het moment werkelijk daar is, die heilige ruimte samen ‘vullen’. Nog onbekende vragen mogen gesteld en nog niet eerder uitgesproken antwoorden, die soms verborgen liggen in de krochten van de ziel, worden uitgenodigd zich te laten horen. Alles mag het daglicht zien. Vorige week sprak ik Annet. Ik interviewde haar onlangs en nu vertelde ze me, hoe het interview doorwerkt in de mensen om haar heen. Als de steen die in een vijver wordt gegooid en kringen veroorzaakt. Zo vertelde ze over de man die na het lezen van haar verhaal besloot, dat er iets nodig was voor de mensen in de gemeenschap waaraan hij verbonden is. Ja, vertelde hij, na een overlijden is er iemand die op huisbezoek gaat. Maar het lezen van het verhaal van Annet deed hem beseffen dat er niet eenmalig iets nodig is, maar vaker. Dat rouw er niet alleen is het eerste jaar na een overlijden, maar ook daarna. En de vriendin die haar verhaal las, vertelde haar dat ze na het lezen de mensen om haar heen andere vragen was gaan stellen. En dat ze ook anders was gaan luisteren. En de vrouw die zelf ook een kind verloor vertelde haar: ‘Ik heb nooit onder woorden kunnen brengen hoe het met mij gaat, of mensen uit kunnen leggen hoe ik me voel, maar zo voel ik mij: Dit is ook mijn verhaal.’ Zij besloot het interview door te sturen naar haar dierbare naasten. Door het verhaal van Annet voelde zij zich gehoord en gezien en kon zij zichzelf láten zien. Delen is helen, niet alleen voor jou, maar ook de ander. Want wanneer jij jezelf werkelijk kunt zien – en kunt laten zien - dan kan de ander in jouw spiegel kijken en wellicht zichzelf daarin herkennen en ontmoeten. In het contact met cliënten hoor ik regelmatig dat ze onzeker zijn over hun rouwproces. Doe ik het wel goed? Is het normaal wat ik voel of denk? Soms voelen ze zich schuldig, omdat ze ergens van hebben genoten, vooral wanneer ze ook nog hebben gelachen. Want: wat zou de ander daarvan vinden? Waar komt die onzekerheid toch vandaan? Na een ingrijpend en betekenisvol verlies ziet de wereld er ineens heel anders uit; de vertrouwde bodem waarop je stond lijkt weggeslagen. Soms hebben mensen het gevoel dat ze in een diep gat zijn gevallen. Of ronddolen in de mist. Of zich als enige op een andere planeet bevinden. Soms herkennen mensen zichzelf niet meer. Niet te weten waar je nu staat of wie je nu bent, kan onzeker maken. En dan is het bijna onmogelijk beslissingen te nemen en knaagt al snel de vraag: Doe ik het wel goed? Hoe kunnen wij, de omstanders, de rouwende dan ondersteunen? Wat niet helpt Van cliënten hoor ik regelmatig dat ze van hun omgeving opmerkingen krijgen als: Ben je niet te veel van huis? Ontloop je je verdriet niet? Zou je wel weer aan het werk gaan? Is dat niet te snel? Je moet je verdriet kaderen, er per dag gewoon één uur de tijd voor nemen. Hoe goed misschien ook bedoeld, het is niet aan een ander om te oordelen over jouw gedrag. Nooit, wat mij betreft. We hebben allemaal ons eigen leven en ons eigen verhaal. Niemand kent jouw verhaal zoals jij dat kent. Niemand voelt wat jij voelt. Jij bent een uniek wezen, met unieke relaties en unieke ervaringen. En daarmee is ook jouw rouwproces uniek. Je kunt niet rouwen op de manier van iemand anders; je kunt alleen maar rouwen op jouw eigen manier. Manu Keirse (klinisch psycholoog en emeritus hoogleraar verliesverwerking, schrijver van verschillende boeken over rouw) spreekt niet voor niets van de vingerafdruk van verlies. En uitspraken als - het wordt wel weer beter - of - je moet hier gewoon even doorheen - zijn ook niet helpend. Want het is nu - en het gaat nu niet. Dan is dát wat aandacht vraagt. Alleen in het hier en nu zul je vinden wat je zoekt. Wat dan wel? Wanneer je niet weet wat te zeggen, zeg dát dan. Of stel een open vraag. Maar alleen wanneer je ook bereid bent oprecht te luisteren naar het antwoord. En weet dan, dat in jouw aandachtig luisteren de rouwende stapje voor stapje aan kan komen in zijn of haar nieuwe realiteit. Want wanneer er werkelijk naar je wordt geluisterd helpt dat, om de beweging te kunnen maken van hoofd naar hart: van wéten wat er is gebeurd - naar vóelen wat er is gebeurd. Een intens pijnlijke beweging, maar in een gezond rouwproces wel noodzakelijk. Levenskracht Hoe help jij jouw cliënten, wordt mij wel eens gevraagd. Ik antwoord dan, dat dat niet is wat ik doe; ik help de ander niet. Het zou impliceren dat ik het wel weet en de ander niet. Ik geloof in de kracht van de ander, in levenskracht. En in het verlengde daarvan geloof ik dat - over het algemeen - de rouwende zelf zijn of haar eigen antwoord heeft op existentiële levensvragen. Maar soms even niet Wanneer het leven je flink door elkaar heeft geschud - en pijn, gemis en verdriet niet alleen je dagen, maar vooral ook jou helemaal vullen - dan kun je daar soms even niet bij. Niet bij jezelf, niet bij jouw levenskracht. Dan heb je de liefdevolle aanwezigheid van een ander nodig, iemand die jou helpt te luisteren naar jezelf. De genade van verbinding en stilte En in dat luisteren heb ik leren vertrouwen op de kracht van de stilte. Niet de koude, ongemakkelijke stilte, maar de stilte als een geladen en verbonden tussenruimte, waarin de rouwende zijn of haar eigen antwoord kan horen. En daarmee iets van zichzelf terug kan vinden, iets van zijn of haar eigen kracht. In ons verdriet hebben we de ander nodig. Niet om te oordelen, maar om te luisteren. Ze is hier voor een afrondende gesprek. In een eerder gesprek stelde ze zichzelf een vraag en die vraag reisde een aantal maanden met haar mee. Zelf het antwoord geven op die vraag lukte niet goed, mailde ze me onlangs, het antwoord ontglipte haar steeds. Dus dat is wat we vandaag gaan doen. Samen luisteren.
Aan het einde van ons gesprek vraag ik haar hoe het met haar gaat. Ze antwoordt dat ze het een fijn gesprek vond, maar dat ze toch nog gespannen is. Ik kijk op de klok en vraag tot hoe laat ze tijd heeft. Tot half 5, antwoordt ze. Heb je zin om nog wat creatiefs te doen, vraag ik dan. En zo zitten we even later samen te ‘knutselen’. Wanneer het echt tijd is om af te ronden, informeer ik opnieuw naar haar gevoel van spanning. Die is wel wat minder, zegt ze, maar nog niet helemaal weg. Ik merk op dat ik emoties bij haar zie. En dan noemt ze dat woord: geborgen. En zegt ze, dat ze het zo moeilijk vindt om afscheid te nemen. Ik denk terug aan een eerder gesprek dat we hadden. Ze was boos op mij, ik zag het aan haar ogen en aan de rode vlekken in haar hals. Ze had gedacht dat ik een oplossing zou hebben voor haar problemen, maar dat bleek niet zo te zijn. Wat doe ik hier dan nog, vroeg ze zich af. Dat ze toch is gebleven, vroeg veel moed. Het woord ‘geborgen’ raakt me daarom des te meer. We besluiten samen dat een ‘tot ziens’ beter voelt dan ‘afscheid’ en ik zeg haar dat ze altijd weer contact kan opnemen. Als ze in de auto zit, zie ik dat ze zwaait. Ik zwaai terug. |
Helderheid in de mistZoekend naar mezelf schrijf ik al mijn hele leven. Het schrijven helpt me te komen tot de essentie. Van mij, mijn gedoe, mijn vreugde en verdriet, kortom van mijn leven. Schrijven brengt helderheid in de mist. Het brengt me naar gebieden waar de zon schijnt. Al is het maar voor even. |