WANHOOP VERMOMD ALS BOOSHEID
'Ik word hier levend begraven, zegt ze. Ik word niet gezien, ik doe er niet meer toe. Ik zit hier maar thuis, op de bank en ik kan nergens heen. Het leven heeft voor mij zo geen zin meer. Alles en iedereen is belangrijker dan ik, alles moet maar doorgaan. Ik ben een last geworden. Straks ben ik dood, dan is het klaar. Opgeruimd staat netjes. Dan kan iedereen gewoon weer door zonder zich nog schuldig te voelen. Ik had zo gehoopt dat ik iets zou hebben betekend in mijn leven. Maar dat is niet zo. Dit is het. Ze laten me hier in m’n eentje dood gaan. Een heel eind zijn ze met me mee gelopen. Maar nu blijft iedereen staan. Het laatste stukje moet ik alleen doen. Ik heb me nog nooit zo eenzaam gevoeld.'
Ze zit op de bank, in het hoekje waar ze de laatste tijd steeds zit. Het is haar teveel geworden. Ze voelt zich beroerd van de chemo, alle slijmvliezen zijn kapot, ze kan niet goed eten of drinken en haar benen willen niet meer. Het liefst wil ze weg, maar haar darmen belemmeren haar het huis te verlaten. Ze is boos. Heel erg boos. De mensen die het dichtst bij haar staan, waar ze het meest van houdt, die krijgen de volle laag. Met hen wil ze praten over wat haar nu bezig houdt, ze wil vertellen welke muziek gedraaid moet worden op haar uitvaart, ze wil naar het uitvaartcentrum toe om alles te regelen. Want ze gaat dood. Maar ze vindt geen gehoor. Niet zoals zij dat wil.
Ik ben bij haar en ik luister. Meer kan ik niet doen. Ik ken haar al wat langer en ik weet dat wat ze zegt niet zo zwart-wit is. Maar ik weet ook dat dit wel is hoe zij zich nu voelt. Daar tegenin gaan zou betekenen dat ik haar gevoelens, haar pijn, haar verdriet en haar onmacht zou ontkennen. Dat kan niet en dat mag niet. Dus blijf ik zitten en ik luister. Soms zeg of vraag ik wat.
Na een poosje wordt ze wat rustiger. Voor mij is het tijd om te gaan. Wanneer ik ’s middags met de auto langs het Ketelmeer rijd zie ik dat het grote wateroppervlak voor een groot deel veranderd is in ijs. Ik zet de auto op een parkeerplaats en geniet van het verstilde beeld. Ik denk aan haar. Ik maak een foto en besluit die naar haar toe te sturen. Ik schrijf erbij waar ik ben. Dat ik de grote ijsvlakte zie en dat ik aan haar moet denken. En aan de kou om haar hart. Ik schrijf dat de zon over het ijs schijnt. Dat de zon het ijs zal laten smelten en de natuur weer tot leven zal wekken. Dat de zon is als de liefde en dat de liefde als de zon kan verwarmen. Dat de liefde tot leven kan wekken en kan openen wat gesloten is. Ik wens haar toe dat ze de liefde in zichzelf terug mag vinden. Later die middag stuurt ze me een berichtje dat ze besloten heeft de boosheid op te geven. Niet alleen omdat boos zijn zoveel energie kost, maar vooral omdat ze de zon nog zo graag wil voelen.
Wat een moed is er nodig om dat besluit te nemen. Boos zijn betekent dat je je verhardt en alles en iedereen buiten sluit. Boosheid kan een beschermend pantser zijn, om maar niet te hoeven voelen. De angst bijvoorbeeld. De angst te sterven en los te moeten laten waar je zo ontzettend veel van houdt. De liefde durven toelaten doet de boosheid als het ware smelten. Het pantser verdwijnt, net zoals de kou om het hart. Maar de liefde durven toelaten vraagt ook van je dat je in alle eerlijkheid kijkt naar waar je bent aangekomen en wat er voor je ligt.
Ziek zijn en de eindigheid van het leven nabij voelen is heel hard werken. Niet alleen voor de zieke, maar ook voor de mensen daar omheen. Het besef los te moeten laten is constant aanwezig en weegt zwaar. Eigenlijk is het niet te doen. Van beide kanten niet. Maar het gebeurt. En dan is het zoeken hoe je elkaar kunt blijven vinden, hoe je elkaar kunt blijven zien en hoe je samen die weg kunt gaan. De liefde kan een strohalm zijn, een geleider die verbindt. Want liefde is wat over blijft wanneer al het andere langzaam wegvalt.