IN HET LICHT VAN DE NADERENDE DOOD
Ze wilde wat achterlaten voor haar twee dochters, maar ze wist niet wat. Een jonge vrouw, in de bloei van haar leven. En toen werd ze ziek. Ongeneeslijk ziek. Via-via kwam een ontmoeting tussen ons tot stand. Zij lag in een hospice en ik zat aan haar bed. Hoe werk jij, vroeg ze me. Ik vertelde dat ik niet één manier van werken heb, maar dat ik luister naar wat de ander wil. Dat dit kennismakingsgesprek bedoeld was om te luisteren naar wat zij wil. En dat we samen zouden zoeken naar de best passende vorm. Maar eigenlijk, zei ik, gaat het niet om de vorm. Het gaat om de inhoud, om wat jij jouw dochters wilt vertellen, de levenswijsheid die jij voor hen wilt achterlaten.
Ze begon te vertellen over de vele reizen die ze heeft gemaakt. Over de vele fotoboeken met foto’s waar niets bij staat en waar ze later niet meer haar verhaal bij zou kunnen vertellen. Omdat er voor haar geen later is. Ik luisterde. Ook naar hoe het ineens stil werd. Waar denk je nu aan, vroeg ik haar. Dit is niet waar het over gaat hè, zei ze. Het gesprek veranderde. Ik vroeg haar welke momenten in de levens van haar dochters ze voor zich zag. En wat ze die momenten zou willen zeggen. Want, wat zijn de moeder-dochtermomenten die je als moeder niet wilt missen? En wat vertel je je dochter dan?
We spraken over de diploma’s die de meisjes zouden halen. We spraken over hun eerste menstruatie, het eerste vriendje. En over meer wat nog zou komen. Ze moest huilen. De realiteit kwam ineens heel dichtbij.
Omdat ze niet goed meer kan schrijven en niet goed meer kan zien, spraken we af dat zij zou vertellen en dat ik haar woorden op zou schrijven. Precies haar woorden, omdat haar klank, haar weten, haar wijsheid en haar liefde daarin vervat zouden liggen. Daar zouden we mee beginnen. Maar we begonnen niet.
Een paar dagen later liet ze me weten dat ze zich niet goed voelde en onrustig was. Dat er zoveel mensen zijn die iets van haar willen. Dat ze nu eerst de rust wil zoeken. Wat gun ik haar die rust. Wat gun ik haar vooral innerlijke rust. En wat gun ik haar ook de ruimte om haar hart te kunnen luchten, te kunnen vertellen wat haar beroert en beweegt. Omdat ik weet dat spreken over dat wat je wezenlijk bezig houdt de innerlijke rust zal bevorderen.
Gesprekken als deze brengen mij steeds weer bij het diepe besef dat de waan van de dag – in het licht van de naderende dood – niets anders is dan een waanbeeld. Wanneer we oog in oog staan met onze eigen sterfelijkheid is er geen ruimte meer voor uiterlijk vertoon. Maar hoeveel moed vraagt het om te doen wat gedaan wil worden, vooral wanneer de hele wereld iets anders van je wil! En toch: er is geen generale repetitie. Dus mag het om jou gaan. En om de voltooiing van jouw aardse bestaan.
Ze begon te vertellen over de vele reizen die ze heeft gemaakt. Over de vele fotoboeken met foto’s waar niets bij staat en waar ze later niet meer haar verhaal bij zou kunnen vertellen. Omdat er voor haar geen later is. Ik luisterde. Ook naar hoe het ineens stil werd. Waar denk je nu aan, vroeg ik haar. Dit is niet waar het over gaat hè, zei ze. Het gesprek veranderde. Ik vroeg haar welke momenten in de levens van haar dochters ze voor zich zag. En wat ze die momenten zou willen zeggen. Want, wat zijn de moeder-dochtermomenten die je als moeder niet wilt missen? En wat vertel je je dochter dan?
We spraken over de diploma’s die de meisjes zouden halen. We spraken over hun eerste menstruatie, het eerste vriendje. En over meer wat nog zou komen. Ze moest huilen. De realiteit kwam ineens heel dichtbij.
Omdat ze niet goed meer kan schrijven en niet goed meer kan zien, spraken we af dat zij zou vertellen en dat ik haar woorden op zou schrijven. Precies haar woorden, omdat haar klank, haar weten, haar wijsheid en haar liefde daarin vervat zouden liggen. Daar zouden we mee beginnen. Maar we begonnen niet.
Een paar dagen later liet ze me weten dat ze zich niet goed voelde en onrustig was. Dat er zoveel mensen zijn die iets van haar willen. Dat ze nu eerst de rust wil zoeken. Wat gun ik haar die rust. Wat gun ik haar vooral innerlijke rust. En wat gun ik haar ook de ruimte om haar hart te kunnen luchten, te kunnen vertellen wat haar beroert en beweegt. Omdat ik weet dat spreken over dat wat je wezenlijk bezig houdt de innerlijke rust zal bevorderen.
Gesprekken als deze brengen mij steeds weer bij het diepe besef dat de waan van de dag – in het licht van de naderende dood – niets anders is dan een waanbeeld. Wanneer we oog in oog staan met onze eigen sterfelijkheid is er geen ruimte meer voor uiterlijk vertoon. Maar hoeveel moed vraagt het om te doen wat gedaan wil worden, vooral wanneer de hele wereld iets anders van je wil! En toch: er is geen generale repetitie. Dus mag het om jou gaan. En om de voltooiing van jouw aardse bestaan.